ECLI:NL:RBAMS:2021:7030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
13/039961-20 en 13/081971-18 (Tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van verdovende middelen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en schuldwitwassen

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van verdovende middelen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 februari 2020, tezamen met een ander, ongeveer 850 gram cocaïne, 1125 pillen MDMA en 684 gram hasjiesj heeft vervoerd. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze illegale goederen in de verborgen ruimte van de auto die hij gebruikte. De verdachte heeft verklaard dat hij goederen opsloeg en vervoerde voor een derde partij, maar de rechtbank oordeelde dat hij daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er ook andere strafbare goederen, zoals wapens, aanwezig zouden zijn.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat het aangetroffen contante geldbedrag van € 1.000,- afkomstig was uit een misdrijf, maar heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het overige geldbedrag van € 13.850,-, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de handel in verdovende middelen meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-039961-20 en 13-081971-18 (Tul)
Datum uitspraak: 4 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 7 mei 2020 en 21 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. het in vereniging vervoeren of aanwezig hebben van ongeveer 850 gram cocaïne, 1125 pillen en 49 gram kristallen bevattende MDMA;
2. het in vereniging voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie;
3. het in vereniging vervoeren of aanwezig hebben van ongeveer 684 gram hennep;
4. het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 14.850,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
De vrouw van verdachte, mevrouw [vrouw verdachte] , is op 12 februari 2020 aan een verkeerscontrole onderworpen. [2] Tijdens die controle heeft mevrouw [vrouw verdachte] toestemming gegeven om de auto waarin zij reed te doorzoeken. [3] Bij het doorzoeken van deze auto werd een verborgen ruimte aangetroffen. [4] In deze verborgen ruimte zijn diverse soorten verdovende middelen, een vuurwapen en munitie aangetroffen. [5] De verdovende middelen zijn gewogen en getest en hierbij is gebleken dat het gaat om een hoeveelheid van 851,79 gram cocaïne, 1125 tabletten en 49,4 gram kristallen van een materiaal bevattende MDMA en 684,9 gram hasjiesj. [6] Door de politie is vastgesteld dat het aangetroffen vuurwapen een omgebouwd gas/alarmpistool betreft dat kan worden gekwalificeerd als een vuurwapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [7] De aangetroffen patronen, betreffen munitie die kunnen worden verschoten met het vuurwapen. De munitie kan worden gekwalificeerd als munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [8]
Verdachte zat even voor de controle nog als bijrijder in de auto. [9] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de auto op naam van mevrouw [vrouw verdachte] is gezet, omdat hij eerder is veroordeeld voor een opiumdelict, en dat hij degene is die de auto doorgaans gebruikt. [10] De auto is door een derde aangeschaft voor verdachte om daar goederen in te verbergen. [11]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op verzoek van een derde, waarvan hij de naam niet wil noemen, goederen opslaat in de verborgen ruimte van de auto. Ook zou verdachte deze goederen op verzoek van deze derde af bij anderen hebben afgeleverd. [12]
Verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij niet in de tassen keek die hij in de auto heeft opgeslagen en vervoerd, maar dat hij daar wel aan voelde. [13] Hij wist dat er verdovende middelen in de tassen zaten. [14]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een groot contant geldbedrag aangetroffen van in totaal € 14.850,-. [15]
Verdachte heeft naar aanleiding van het aangetroffen contante geldbedrag een nadere schriftelijke verklaring afgelegd. Het geld zou voor een deel afkomstig zijn van de verkoop van zijn auto aan een Italiaan. [16] Voor een ander deel was dit geld afkomstig van een uitkering die hij had ontvangen voor schade die door een ander aan zijn auto was veroorzaakt. [17] Ter zitting heeft verdachte bankafschriften overgelegd waar een bedrag van € 2.600,- op staat dat door rechtsbijstandsverzekeraar A.S.R. op zijn rekening is gestort en daarna contant is opgenomen. Door de politie is onderzoek gedaan naar de verkoop van de auto. De koper van de auto, de heer [naam koper] , heeft verklaard dat hij de auto voor een bedrag van € 9.500,- heeft gekocht. [18] Verdachte heeft verklaard dat het resterende bedrag spaargeld betreft. [19]
Verdachte heeft bij de politie verder verklaard dat hij een vergoeding ontving voor het opslaan en vervoeren van de goederen en dat deze vergoeding afhing van het risico dat hij hiermee nam. [20] Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien verklaard dat hij denkt in totaal een bedrag tussen de € 800,- en € 1.000,- te hebben ontvangen voor het opslaan en transporteren van de goederen. [21]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Er kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte de onder feiten 1 en 3 genoemde verdovende middelen heeft vervoerd. Verdachte heeft dit ook bekend.
Ook kan bewezen worden dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Uitgangspunt is dat de spullen die in een auto van iemand liggen aan diegene kunnen worden toegerekend. Verdachte wist precies hoe de verborgen ruimte geopend moest worden. Hij verklaart wel dat de inhoud van die verborgen ruimte en dus ook de wapens aan iemand anders toebehoorden, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Er ligt alleen de verklaring van verdachte daarover. Maar ook al was er die derde persoon, dan nog is er sprake van het met opzet ter beschikking stellen van de auto voor het vervoer van illegale goederen in een verborgen ruimte. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zich tussen die goederen ook een vuurwapen zou bevinden. Het wapen zat bovendien in een koffertje, dat afweek van de verdovende middelen. Bij de politie heeft verdachte bovendien verklaard dat hij meer betaald kreeg naarmate het transport of de goederen meer risicovol waren. Het enige dat meer risicovol is dan drugs, zijn wapens.
Het openbaar ministerie stelt zicht op het standpunt dat het witwassen kan worden bewezen van het bedrag van € 1.000,-, waarover verdachte zelf heeft verklaard dat hij dit heeft verdiend uit eigen misdrijf met het opslaan en vervoeren van de goederen en dat hij dus heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 aan het oordeel van de rechtbank.
Van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte was zich niet in meer of mindere mate bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie.
Verdachte dient ook van het witwassen te worden vrijgesproken. Verdachte heeft een redelijk scenario gepresenteerd voor de herkomst van het aangetroffen contante geldbedrag en dit scenario ook onderbouwd aan de hand van stukken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel over het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde
Vervoer van de verdovende middelen (feiten 1 en 3)
In de auto die door verdachte werd gebruikt en waarin hij vlak voor de doorzoeking daarvan aanwezig is geweest, is een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen in een verborgen ruimte. Verdachte heeft ter zitting herhaald dat hij betaald kreeg om voor een ander goederen in een verborgen ruimte op te slaan en te vervoeren. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij wist dat deze goederen in ieder geval verdovende middelen betroffen.
De rechtbank acht hiermee bewezen dat verdachte tezamen met een ander de in de auto aangetroffen drugs heeft vervoerd.
Voorhanden hebben van vuurwapen en munitie (feit 2)
Ook voor het vuurwapen en de munitie geldt dat deze zijn aangetroffen in (de verborgen ruimte van) de auto die door verdachte werd gebruikt en waarin hij nog even voor de doorzoeking daarvan aanwezig was.
Ten aanzien van het wapen en de munitie heeft verdachte ter zitting herhaald dat hij niet wist dat deze zich in de verborgen ruimte van de auto bevonden.
Verdachte was naar eigen zeggen de enige gebruiker van de auto die wist van het bestaan van de verborgen ruimte. Verdachte heeft verklaard dat hij op verzoek van een ander illegale goederen heeft opgeslagen en vervoerd in die verborgen ruimte. Onder die omstandigheden is het uitgangspunt dat verdachte geacht moet worden wetenschap te hebben van wat zich in de auto bevond.
De rechtbank acht bewezen dat er bij verdachte een meerdere of mindere mate van bewustheid was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het vuurwapen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op verzoek van een derde, van wie hij de naam niet wil noemen, illegale goederen opslaat in een verborgen ruimte van zijn auto en die goederen aflevert bij anderen. Ook als moet worden uitgegaan van zijn verklaring dat de goederen aan een derde toebehoorden, geldt het volgende.
Verdachte wist dat hij illegale goederen aanwezig heeft gehad in de verborgen ruimte. Verdachte wist dat deze goederen in ieder geval bestonden uit verdovende middelen, maar heeft door niet in de tassen te kijken of te vragen wat er precies in de tassen zit, ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zich andere strafbare goederen – zoals wapens en munitie - − in die tassen zouden bevinden. Verdachte heeft ter zitting van 7 mei 2020 bovendien verklaard dat hij voelde wat er in de tassen zat. Het wapen zat in een koffertje, een beduidend andere verpakking dan de overige goederen die bestonden uit verdovende middelen. Zijn verklaring dat hij zich in het geheel niet bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen, is daarmee ongeloofwaardig. Ook de verklaring van verdachte dat hij meer betaald kreeg naarmate het risico dat hij nam groter was [22] , wijst op een meerdere of mindere mate van bewustzijn bij verdachte.
Verdachte had ook de beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie. Hij maakte gebruik van de auto, wist als gebruiker af van de verborgen ruimte en was ook degene die deze ruimte vulde met de goederen.
Witwassen (feit 4)
De rechtbank overweegt dat verdachte een verklaring heeft gegeven over de aanwezigheid van het aangetroffen contante geldbedrag in zijn woning. Deze verklaring heeft hij op verschillende punten onderbouwd met stukken en de politie heeft deze verklaring ook gedeeltelijk kunnen verifiëren bij de koper van de auto.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met het opslaan en vervoeren van illegale goederen niet meer dan € 1.000,- heeft verdiend. [23] De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze bekennende verklaring van verdachte kan worden bewezen dat het aangetroffen geldbedrag van € 1.000,- van enig misdrijf afkomstig is geweest en dat verdachte dit heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Van overdragen of omzetten is niet gebleken.
Voor het resterende bedrag van € 13.850,- geldt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig (eigen) misdrijf.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 12 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 850 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 1125 pillen en 49 gram kristallen van een materiaal bevattende MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op 12 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gewijzigd gas/alarmpistool, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twintig gewijzigde patronen, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3. op 12 februari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 684 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4. op 12 februari 2020, te Amstelveen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 1.000 EUR, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Ontslag van alle rechtsvervolging voor het onder feit 4 bewezenverklaarde.
De rechtbank stelt voorop dat eenvoudig witwassen, zoals bedoeld in artikel 420bis1 van het Wetboek van Strafrecht, niet ten laste is gelegd. In de tenlastelegging ontbreekt immers het bestanddeel “eigen misdrijf”. Gezien de verwijzing onder de tenlastelegging naar artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht gaat de rechtbank ervan uit dat het ook niet de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest om eenvoudig witwassen ten laste te leggen.
Voor het bewezenverklaarde verwerven en voorhanden hebben van € 1000,- welk geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, geldt, nu eenvoudig witwassen niet ten laste is gelegd, de kwalificatie-uitsluitingsgrond.
In dit verband wijst de rechtbank op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, zoals onder meer vastgelegd in de uitspraak van 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:321. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen geldbedrag gericht karakter heeft, zodat het bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen als bedoeld in art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte zal ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De − overige − bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zicht op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij een gevangenisstraf van 266 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie en vindt net als de officier van justitie dat een taakstraf is aangewezen en een eventuele gevangenisstraf het reeds ondergane voorarrest niet te boven moet gaan dan wel geheel voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een behoorlijke handelshoeveelheid verdovende middelen en een vuurwapen met munitie vervoerd in de ingebouwde verborgen ruimte van zijn auto. Hij deed dit naar eigen zeggen in opdracht van een ander en kreeg hiervoor ook betaald. Verdachte vormde door het verbergen en vervoeren van deze goederen een essentiële schakel in de handel in verdovende middelen. De rechtbank is van oordeel dat de handel in (hard)drugs een ernstig feit is. (Hard)drugs, zoals onder meer cocaïne, bevatten immers stoffen die sterk verslavend zijn en die schadelijk zijn voor de gezondheid. Verdachte heeft door zo te handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit van de handel in verdovende middelen en de daarmee samenhangende zeer ernstige vormen van geweldscriminaliteit zoals die zich de afgelopen jaren onder meer in Amsterdam hebben voorgedaan. Het in de auto aangetroffen vuurwapen vormt daarvan een bevestiging.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsrapport van 18 oktober 2021. De reclassering heeft daarin gerapporteerd dat verdachte goed heeft meegewerkt aan het reclasseringstraject. Hij heeft verschillende doelen behaald en er is sprake van een stabiele situatie. Zo heeft verdachte zijn schulden afgelost en heeft hij een baan gevonden. Verdachte heeft in het kader van de opgelegde behandelverplichting een intakegesprek gehad bij de Waag, maar doordat er bij verdachte dusdanig veel weerstand was om over het verleden te praten, werd een behandeling onuitvoerbaar geacht. Dit heeft tot gevolg dat de reclassering weinig zicht heeft gekregen op het sociaal netwerk van verdachte en de totstandkoming van het delictgedrag. De reclassering adviseert geen bijzondere voorwaarden op te leggen omdat zij geen reden ziet op verdachte verder te begeleiden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte op 21 juni 2018 is veroordeeld wegens de handel in verdovende middelen.
Gezien het bovenstaande vindt de rechtbank de modaliteit van een taakstraf, zoals door de officier van justitie geëist, geen recht doen aan de ernst van de feiten en in dit geval niet passend.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Aangezien verdachte eerder voor handel in verdovende middelen is veroordeeld, waarbij naar zijn zeggen dezelfde opdrachtgever betrokken was en er geen inzicht is verkregen in het huidige sociale netwerk van betrokkene en de totstandkoming van zijn delictgedrag, acht de rechtbank een proeftijd van 3 jaar passend en geboden om recidive te voorkomen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Geldbedrag van € 14.850 ( [nummer 1] );
  • 1 mes (valmes met opschrift police);
  • 1 wapen, zijnde een ploertendoder ( [nummer 2] )
Omdat verdachte niet wordt veroordeeld voor feit 4, zal het inbeslaggenomen geldbedrag teruggegeven dienen te worden aan de beslagene.
Het valmes betreft volgens de officier van justitie geen strafbaar wapen en kan daarom ook terug naar verdachte als beslagene.
De ploertendoder betreft wel een strafbaar wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 3 van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank zal de ploertendoder daarom onttrekken aan het verkeer.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

Bij de stukken bevindt zich een - niet ondertekende - vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 23 september 2021, in de zaak met parketnummer 13-081971-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 juni 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie vordert ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De verdediging verzoekt eveneens de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat deze vordering niet binnen drie maanden na het verlopen van de proeftijd op 22 september 2020 is ingediend.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1, 2,3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder feit 4 bewezen verklaarde:
Opzettelijk verwerven en voorhanden hebben van een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 1.000 EUR, wetende dat dat voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Verklaart het in rubriek 5 onder 4 bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart de overige bewezen geachte feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Geldbedrag van € 14.850,- ( [nummer 1] );
  • 1 mes (valmes met opschrift police).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 wapen, zijnde een ploertendoder ( [nummer 2] ).
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13- 081971-18.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.M. Georgiades en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2020, p. 2.
3.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2020, p. 2.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2020, p. 3.
5.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2020, p. 5.
6.Rapport, met nummer 0216N20, in de zaak contra de verdachte(n) [vrouw verdachte] d.d. 18 maart 2020 (ongenummerd) en Rapport, met nummer 0215N20, in de zaak contra de verdachte(n) [vrouw verdachte] d.d. 20 februari 2020.
7.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 13 februari 2020, p. 22-24
8.Proces-verbaal van onderzoek d.d. 13 februari 2020, p. 22 en p.244-26
9.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 februari 2020, p. 1-3.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 13 februari 2020, p. 54-55 en Proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte d.d. 13 februari 2020, p. 63.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 13 februari 2020, p. 54-55 en Proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte d.d. 13 februari 2020, p. 63.
13.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 mei 2020 en 21 oktober 2021.
14.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2020, p. 15-16 en Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020, p. 126-127..
16.Brief raadsman, ongedateerd, p. 108.
17.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2020, p. 109.
19.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
20.Proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte d.d. 13 februari 2020, p. 63.
21.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
22.Proces-verbaal van verhoor d.d. 13 februari 2020, p. 63
23.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.