In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname, werd beschuldigd van mensenhandel en had een vrijheidsstraf van twee jaar opgelegd gekregen door de Belgische rechtbank. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 8 oktober 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon geen kennis had van het vonnis dat aan de overlevering ten grondslag lag. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig was en voldoende op de hoogte was van de zaak. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de informatie van de Belgische autoriteiten te twijfelen en dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was.
Daarnaast werd er aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in België. De rechtbank had eerder geconcludeerd dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling in bepaalde Belgische detentie-instellingen. Echter, op basis van garanties van de Belgische autoriteiten dat de opgeëiste persoon in een geschikte cel zou worden ondergebracht, oordeelde de rechtbank dat er geen reëel gevaar bestond voor de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.