ECLI:NL:RBAMS:2021:6857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13-751815-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 22 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 10 augustus 2021 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon naar Belgisch recht zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige gegevens in het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het EAB genoegzaam was en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de feiten waarvoor overlevering werd verzocht (deels) op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende informatie was over de overlap tussen de Belgische en Nederlandse strafzaken, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden in België, zoals gegarandeerd door de Belgische autoriteiten, geen belemmering vormden voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751815-21
RK nummer: 21/4479
Datum uitspraak: 22 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juni 2021 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
uit andere hoofde gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. van de Kamp, advocaat te Den Bosch.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 29 juni 2021 van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste-aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft gesteld dat het dossier onvoldoende informatie bevat om vraagstukken over de mogelijke overlap tussen de in België en in Nederland lopende strafzaken van de opgeëiste persoon te beoordelen. Zo blijft het onder andere onduidelijk hoe de Belgische tenlastelegging eruit gaat zien.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan het EAB genoegzaam is. De feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB zien op betrokkenheid bij het in georganiseerd verband produceren van en (grensoverschrijdend) handelen in verdovende middelen, in het bijzonder amfetamine. In het EAB is ten aanzien van alle feiten een pleegperiode en een pleegplaats vermeld. In ‘Form A’ wordt de opgeëiste persoon als ‘
perpetrator’aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welke feiten hij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij die feiten is. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Dat staat aan de genoegzaamheid van het EAB niet in de weg. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des konings heeft per e-mail van 10 september 2021 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw brief inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag] 1989), sta ik u de garantie toe voor de terugkeer van de betrokkene naar uw land.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel houdt deze garantie in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar uw land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar onder te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat in de Belgische zaak strafbare feiten zullen worden meegenomen die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De raadsvrouw stelt dat er overlap bestaat in de zaken, zeker met betrekking tot de criminele organisatie, en dat deze feiten aldus (deels) op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van artikel 13 OLW te weigeren.
De officier van justitie heeft gesteld dat artikel 13 OLW niet van toepassing is nu geen van de feiten die de Belgische autoriteiten beogen te vervolgen op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Het drugslaboratorium bevond zich bovendien in België.
De rechtbank stelt voorop dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de rechtbank dient te vertrouwen op de informatie die de Belgische autoriteiten hebben verstrekt. De Belgische substituut-procureur des Konings heeft, in antwoord op de door de rechtbank gestelde vraag over mogelijke overlap van strafvervolging, bij e-mail van 14 september 2021 het volgende geschreven:
“Er is de iure geen overlap: de verdachten zullen in België vervolgd worden voor feiten in België gepleegd. Dat de verdachten in dezelfde of andere constellaties feiten in Nederland feiten pleegden zal natuurlijk enige feitelijke waarde hebben, doch juridisch is er een duidelijke afbakening tussen de feiten in Nederland gepleegd en deze in België.”
De rechtbank stelt daarnaast met betrekking tot het onder G genoemde feit vast dat uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zou opereren in meerdere landen, niet zonder meer de vaststelling volgt dat er sprake is van overlap wanneer er in meerdere landen tegelijk een strafrechtelijk onderzoek loopt naar die criminele organisatie. Dat is immers mede afhankelijk van het feitencomplex dat aan de verdenking van deelname aan een criminele organisatie ten grondslag wordt gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er nog sprake is van een strafrechtelijk onderzoek, waarin dat feitencomplex op dit moment nog onderzocht wordt. Er bestaan aldus geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht (deels) op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, OLW doet zich dan ook niet voor.

8.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

8.1
Inleiding
Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, en waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is zijn Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 10 september 2021 is door een medewerker van het Belgische Ministerie van Justitie
(Federal Public Service Justice)als volgt verklaard:
[opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Ghent. [opgeëiste persoon] will be detained alone in a cell of at least 9 m2. The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink).
8.2
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft gesteld dat er heel kritisch gekeken moet worden naar de detentiegarantie. De situatie in België is sinds de uitspraak van deze rechtbank alleen maar verergerd en de problemen met overbevolking zijn nog steeds aan de orde. De raadsvrouw ziet hierin aanleiding niet op de garantie te vertrouwen. Het is onwaarschijnlijk dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk een eigen cel zal krijgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan. Indien een gegeven garantie niet wordt nageleefd zal het Nederlandse Openbare Ministerie (OM) contact opnemen met de Belgische autoriteiten om nakoming te vragen. In de praktijk is bij uitzondering een geval voorgekomen waarbij de garantie niet werd nageleefd. Nadat het OM hierover contact heeft opgenomen, is de situatie direct hersteld.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de penitentiaire inrichting in Gent heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Mede gezien het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank geen aanleiding niet op de gegeven garantie te vertrouwen. De detentieomstandigheden staan dus niet aan overlevering in de weg.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter van de Rechtbank eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en Q.R.M. Falger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak