ECLI:NL:RBAMS:2021:6850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13/751730-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 5 juli 2021 en betreft een EAB dat op 10 november 2020 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1974 in Polen en gedetineerd in Nederland, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 2 september 2021 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie mr. M. Westerman aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. I. Car, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. In een tussenuitspraak op 16 september 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de omzetting van de werkstraf. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, aangezien hij op de hoogte was van de strafzaak en een deal had gesloten met de Poolse officier van justitie.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot de beslissing had geleid, maar dat dit geen belemmering vormde voor de overlevering. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en D. Hein, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K. Spanjaart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751730-21
RK nummer: 21/3701
Datum uitspraak: 24 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 november 2020 door
the Circuit Court in Sieradz-II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Car, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 16 september 2021 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen omtrent de omzetting van de werkstraf.
De rechtbank heeft de behandeling van het overleveringsverzoek, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling, hervat op de openbare zitting van 10 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 16 september 2021

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 16 september 2021 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB heeft beoordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank een oordeel gegeven omtrent de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voor de
judgement van the District Court in Zdunska Wolavan 1 augustus 2019 (kenmerk: II K 382/18). De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (rechtsoverwegingen 3 tot en met 4.1) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd voor de
judgementvan
the District Court in Zdunska Wolavan 14 november 2019 (kenmerk: II K 392/19), omdat de door de rechtbank bij tussenuitspraak gestelde vragen niet helder beantwoord zijn. Er wordt om het antwoord op vraag 1 heen gedraaid en vraag 2 is helemaal niet beantwoord. Bij de omzetting lijkt de rechtbank toch een zekere beoordelingsbevoegheid te hebben gehad, waardoor deze beslissing binnen de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Hoewel de formulering wat complex is blijkt uit het antwoord dat elke twee dagen werkstraf gelijk staat aan een dag vervangende hechtenis. Dit is geregeld in artikel 65 van de Poolse wet. De omzettingsbeslissing is conform de Poolse wetgeving genomen en er was geen sprake van beoordelingruimte. Het is een ‘kale’ omzetting die niet onder het bereik van artikel 12 OLW valt.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 29 september 2021 blijkt dat de
District Court in Zdunska Wolabij de beslissing van 3 juli 2020 geen beoordelingsbevoegheid had. Dit schrijven bevat onder meer de volgende passage (naast een uiteenzetting van de relevante feiten en de van toepassing zijnde Poolse wetgeving):
  • It follows that the District Court in Zdunska Wola, while ordering the execution of the substitute prison sentence, had no freedom (discretion) in the scope of:
  • The type of substitute sentence for unexecuted penalty of restriction of liberty,
  • The length of substitute prison sentence.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van 22 december 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ardic, ECLI:EU:C:2017:1026, waarin is bepaald dat een omzettingsprocedure als deze niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt nu is gebleken dat de aard of maat van de opgelegde gevangenisstraf niet kon worden gewijzigd. Deze beslissing valt derhalve niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Voor een beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW dient te worden gekeken naar de beslissing van
the District Court in Zdunska Wolavan 14 november 2019 (kenmerk: II K 392/19).
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens het EAB was de opgeëiste persoon op de hoogte van de verdenking en de strafrechtelijke procedure. Hij is over de strafzaak gehoord en heeft een adres als postadres opgegeven. De opgeëiste persoon heeft het feit bekend en is een straf overeengekomen met de officier van justitie. Tijdens het verhoor bij de officier van justitie in Nederland heeft de opgeëiste persoon erkend dat hij een deal had gesloten met de officier van justitie in Polen om een taakstraf te verrichten. De oproeping voor de bekrachtigingszitting is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De opgeëiste persoon is vervolgens vertrokken naar Nederland en heeft niet meer geïnformeerd naar de te verrichten taakstraf.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, minstgenomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure.
Het vorenstaande betekent dat artikel 11 OLW evenmin aan de orde is. Gelet op de aanleiding voor de te stellen prejudiciële vragen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden daarop slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. De beslissing van
the District Court in Zdunska Wolais genomen op 14 november 2019. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek aanhouden.

5.Strafbaarheid

5.1
De judgement van the District Court in Zdunska Wola van 1 augustus 2019 (kenmerk: II K 382/18)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
belediging;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort vernielen
5.2
De judgement van the District Court in Zdunska Wola van 14 november 2019 (kenmerk: II K 392/19)
De rechtbank verwijst in dit kader naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1803). In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat het niet betalen van kinderalimentatie niet ook naar Nederlands recht strafbaar is, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht is gekomen.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie, in de onderhavige situatie aanleiding om van de weigering af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat dit feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft – het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen – en dat de overlevering toch al toelaatbaar is voor de tenuitvoerlegging van een andere in Polen opgelegde vrijheidsstraf (judgement
van the District Court in Zdunska Wolavan 1 augustus 2019 (kenmerk: II K 382/18).

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 285, 300, 302, 304 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz-II Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.