ECLI:NL:RBAMS:2021:6849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
13-751945-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court of Toruń in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische gronden voor overlevering onderzocht, waaronder de eisen van de Overleveringswet (OLW) en de vraag of er sprake is van weigeringsgronden.

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van de Poolse rechtsstaat en de afwezigheid van een verzetgarantie. De rechtbank oordeelde echter dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing was, aangezien de opgeëiste persoon in 2006 aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen andere weigeringsgronden aanwezig waren.

De rechtbank heeft ook het standpunt van de officier van justitie en de raadsman over de Poolse rechtsstaat overwogen. De rechtbank oordeelde dat de jurisprudentie omtrent de Poolse rechtsstaat niet relevant was voor deze zaak, aangezien het vonnis waarop het EAB is gebaseerd dateert uit 2006, vóór de recente problemen met de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij de relevante wetsbepalingen heeft toegepast en de beslissing heeft genomen in overeenstemming met de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751945-21
RK nummer: 21/4813
Datum uitspraak: 10 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 januari 2021 door de
Regional Court of Toruń(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
verblijvend op het adres:
[adres] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
District Court in Grudziadzvan 2 maart 2006 met kenmerk II K 542/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de omzettingsbeslissing in 2010 en er geen verzetgarantie is verstrekt, de overlevering dient te worden geweigerd.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces in 2006 dat tot de beslissing heeft geleid. De omzettingsbeslissing uit 2010 valt niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [1] De rechtbank is derhalve, met de officier van justitie, van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich niet voordoet.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De raadsman heeft voor de raadkamer van 8 oktober 2021 een aantal stukken overgelegd ten behoeve van het schorsingsverzoek. Deze stukken zijn onvoldoende om een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaar vast te stellen, reeds omdat geen inkomensgegevens over het jaar 2021 zijn overgelegd. De raadsman heeft ter zitting aangegeven geen gelijkstellingsverweer te voeren en evenmin zijn tijdig voorafgaand aan de zitting de nodige bewijsstukken overgelegd (artikel 6a, negende lid, OLW). De rechtbank is dan ook, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat, hoewel niet aan de vereisten van artikel 6a OLW is voldaan, in dit geval de overlevering moet worden geweigerd. Daarvoor is echter naar het oordeel van de rechtbank geen plaats, gelet op de limitatieve weigeringsgronden in de OLW en het Kaderbesluit EAB. Mede gelet op het vorenstaande kan hetgeen door de raadsman is aangevoerd omtrent het Acquis, de
Nelson Mandela Prison Rulesen het zijn van een
law abiding citizenniet tot een ander oordeel leiden.

6.Poolse rechtsstaat

6.1
Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, nu onafhankelijke rechtelijke borging in Polen na overlevering niet verzekerd is voor de opgeëiste persoon, waarbij in aanmerking genomen dient te worden dat de opgeëiste persoon kwetsbaar is en slachtoffer is van een ernstig misdrijf in Nederland.
6.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, nu het in onderhavige zaak om een vonnis uit 2006 gaat. De jurisprudentie omtrent de Poolse rechtsstaat is niet aan de orde.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van deze rechtbank van 21 september 2021 [2] heeft de rechtbank al geoordeeld dat de antwoorden op de recente prejudiciële vragen slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake.
Nu het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt dateert uit 2006, derhalve van vóór de fundamentele en structurele problemen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak en evenmin is gesteld dat de opgeëiste persoon destijds geen eerlijk proces heeft gehad, wordt het verweer verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court of Torun(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026