In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1992, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de exploitatie en organisatie van een drugslaboratorium waar amfetamines werden geproduceerd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten in het EAB als genoegzaam omschreven geacht, ondanks het verweer van de raadsman dat de feiten onvoldoende nauwkeurig waren beschreven.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Er was eerder een uitspraak van de rechtbank die concludeerde dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen. Echter, de Belgische autoriteiten hebben garanties gegeven dat de opgeëiste persoon in een cel van minimaal 9 m2 zal worden ondergebracht, wat de rechtbank voldoende achtte om te concluderen dat er geen reëel gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon na overlevering.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten is dan ook toegestaan. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken, waarbij is opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.