ECLI:NL:RBAMS:2021:6799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
13/752032-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn onder andere deelneming aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft de overlevering voor de meeste feiten toegestaan, maar geweigerd voor feit 11, dat uitsluitend een geldboete betreft, omdat dit niet voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752032-21
RK nummer: 21/5238
Datum uitspraak: 18 november 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juli 2021 door de
Procureure de la République près le Tribunal Judiciaire de Paris(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 november 2021. Het verhoor heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel door de onderzoeksrechter bij het
Tribunal Judiciairevan Parijs (Frankrijk) van 29 maart 2021, (referentienummer: 18311000626).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Ten aanzien van feit 11, te weten:
niet gedeclareerde overmaking van geldbedragen, effecten of waarden van tenminste 10.000 euro naar of vanuit een andere staat, zonder tussenkomt van een tot het verrichten van bankverrichtingen gemachtigde instelling, oordeelt de rechtbank het volgende.
Artikel 2, eerste lid, OLW in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ dient, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, zo te worden geïnterpreteerd dat uit deze bepaling voortvloeit dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een feit waarop uitsluitend een geldboete is gesteld.
Uit de aanvullende informatie van 27 oktober 2021 blijkt dat de maximumstraf ten aanzien van feit 11 uitsluitend bestaat uit een geldboete. Nu dit feit niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en artikel 7, vierde lid, OLW niet van toepassing is, dient de overlevering voor feit 11 te worden geweigerd.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de overige feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 27 oktober 2021 volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Frankrijk;
  • de medeverdachten worden of zijn vervolgd in Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat:
 aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
 de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11: detentieomstandigheden in Frankrijk

Inleiding
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (zie onder andere: ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Bij e-mail van 27 oktober 2021 heeft de
First Deputy Prosecutorvan het
Paris Judicial Courtgegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bovenstaande garantie niet voldoende is nu niet duidelijk is in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na een eventuele feitelijke overlevering terecht zal komen. De mogelijkheid bestaat dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling in Frankrijk zal worden geplaatst terwijl er sprake is van overbevolking in sommige detentie-instellingen in Frankrijk en er geen garantie is dat de opgeëiste persoon een cel van meer dan 3 m2 zal krijgen. Hierdoor bestaat de vrees dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk onmenselijk of vernederend zal worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest. Daar doet niet aan af dat de Franse justitiële autoriteit gegarandeerd heeft dat de opgeëiste persoon niet gedetineerd zal worden in de detentie-instelling te Nîmes. Gelet op het voorgaande verzoekt de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan, nu de rechtbank alleen een algemeen gevaar heeft aangenomen ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes en de Franse justitiële autoriteit heeft gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in die detentie-instelling zal worden geplaatst. De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op de hiervoor vermelde garantie van de Franse justitiële autoriteit, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de penitentiarie inrichting in Nîmes heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Hetgeen de raadsman zonder onderbouwing heeft aangevoerd over andere Franse detentie-instellingen bevat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen reëel gevaar kan worden aangenomen op een onmenselijke of vernederende behandeling in die andere Franse detentie-instellingen. Er is dan ook geen aanleiding om op dit punt nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

7.Overige verweren

De raadsman heeft opmerkingen gemaakt over een eerder door de Franse justitiële autoriteit afgegeven terugkeergarantie aan België voor de opgeëiste persoon. Deze rechtbank is echter niet bevoegd daarover in dit geding te oordelen.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige (te weten: feit 11) moet zij worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]
aan de
Procureure de la République près le Tribunal Judiciaire de Paris(Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB omschreven feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15 16 en 17.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het in het EAB omschreven feit 11.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.