ECLI:NL:RBAMS:2021:6731

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
13/301552-20 (A)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met kinderen thuis, beoordeling van strafmaat en bewijsvoering

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van woninginbraak. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 11 november 2021, waar de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte aan bod kwamen. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder inbraak in een woning waar kinderen aanwezig waren, en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 13 oktober 2020 in de nachtelijke uren heeft ingebroken in een woning in Amsterdam. Tijdens de inbraak waren de kinderen van de bewoners thuis, wat de ernst van het delict vergroot. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de inbraak bewezen geacht op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en telecomgegevens. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren voor de inbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht door de jeugdbescherming. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van de inbraak op de slachtoffers, met name de kinderen die in angst verkeerden tijdens het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.301552.20 (A), 13.094379-21 (B) en 13.177034-21 (C)
Datum uitspraak: 25 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Jironet- Loewe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Jansen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. G. Koppen, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), dhr. R. Kemna, namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 november 2021 – ten laste gelegd dat
in zaak A:
1
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ),
- een Macbook (merk Apple, serienummer FVFV9K6XJ1WK) en/of een (bijbehorende) laptophoes voor voornoemde Macbook en/of
- een of meerdere (gouden en/of zilveren) siera(a)d(en) en/of pen(nen) en/of een (bruine) sieradendoos en/of een (zilverkleurig) horloge,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
in zaak B:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 15 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere wapen(s) van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een of meerdere aanvalsgewe(e)r(en), van het merk Zastava, model M70, type AK-47, kaliber 7,62 x 39 mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
- een of meerdere patroonmagazijn(en), type AK-47, kaliber 7,62 x 39 mm, capaciteit 30 patro(o)n(en) en/of
- munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere patro(o)n(en), voor een aanvalsgeweer, type AK-47 kaliber 7,62 x 39 mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
in zaak C:
hij op of omstreeks 20 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen en/of een ander, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 3] ) een of meerdere goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Woonstichting [naam stichting] en/of [bewoner] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen (met een boor) een slot aan/van de toegangsdeur van voornoemde woning heeft/hebben verbroken en/of geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat het aan verdachte in zaak A onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. In de woning van de aangevers is door vier jongens op twee motorscooters ingebroken. Die vier jongens zijn met die twee motorscooters op 13 oktober 2020 omstreeks 2.00 uur vertrokken uit de [garage] in Amsterdam. De inbraak vond rond 2.43 uur plaats. De vier jongens kwamen om 3.00 uur weer met twee motorscooters aan in de [garage] . Vastgesteld kan worden dat de vier jongens uit de [garage] de inbraak in de woning van de aangevers hebben gepleegd. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte één van die jongens is geweest. Op basis van de processen-verbaal van herkenning, kan worden vastgesteld dat zowel verdachte als zijn tweelingbroer aanwezig waren in de [garage] en deel uitmaakten van de groep van vier jongens. De herkenningen worden ondersteund door de kleding die door NN3 is gedragen en door de telecomgegevens. De gebruiker van het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] en dat in gebruik is bij verdachte of zijn tweelingbroer, heeft zowel de dag voor als de dag van de inbraak contact met medeverdachten. Die gesprekken gaan over de voorbereiding van de inbraak. Gelet op het voorgaande, kan worden vastgesteld dat verdachte als NN3 op de camerabeelden te zien is. Zijn rol bestond uit het de medeverdachten vanuit de [garage] naar de plaats van de inbraak rijden en terug. Tijdens de inbraak stond hij op de uitkijk, terwijl twee medeverdachten de woning in gingen. Hij heeft ook een rol gespeeld in de voorbereiding, door te spreken over het meenemen van de moker waarmee de deur is ingeslagen en op de dag zelf te spreken over de planning en het meenemen van de handschoenen. Daarom kan het medeplegen van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft ontkend dat hij iets met de inbraak te maken heeft gehad. Het dossier biedt weliswaar aanwijzingen die in de richting van verdachte wijzen, maar die leiden wat de raadsman betreft niet tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich aan de inbraak schuldig heeft gemaakt. Er kan worden vastgesteld dat de groep van vier personen vanuit de [garage] naar de woning van de aangevers is gegaan en daar heeft ingebroken. Op een jas die in de buddy van één van de betrokken motorscooters is aangetroffen, is DNA aangetroffen dat van verdachte of zijn tweelingbroer kan zijn. Dat DNA kan dus niet het doorslaggevende bewijs vormen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak. Ook op de herkenningen op basis van de camerabeelden uit de [garage] , inhoudende dat de herkende persoon verdachte of zijn tweelingbroer is geweest, kan een bewezenverklaring niet worden gebaseerd. De verklaring van de taxichauffeur en de getapte gesprekken kunnen ook niet tot een bewezenverklaring leiden, want zij plaatsen verdachte niet op de plaats delict. Nu niet kan worden vastgesteld of het verdachte of zijn tweelingbroer is geweest die betrokken is geweest bij de inbraak, moet verdachte van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Dit ondanks de herkenningen door verbalisant [naam 1] . Zijn processen-verbaal van herkenning zijn opgemaakt na de vrijspraak van de tweelingbroer van verdachte door de rechtbank. Daarna is de verbalisant de beelden nog eens gaan bekijken en is hij tot zijn herkenningen gekomen. De punten van herkenning die de verbalisant noemt, zijn op de beelden niet te zien en zijn daarnaast niet voldoende onderscheidend om een herkenning op te kunnen baseren.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en op de door haar aangevoerde gronden, van oordeel dat het aan verdachte in zaak A onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, de gebruiker is van het telefoonnummer dat eindigt op [nummer] . In augustus 2021 heeft verdachte via dat telefoonnummer contact met medeverdachte [medeverdachte 1] over “handpatta’s”. De rechtbank concludeert dat zij – hartje zomer – spreken over handschoenen. [medeverdachte 1] voert op 3 en 4 oktober met meerdere personen gesprekken, waarvan de rechtbank concludeert dat zij gaan over het plegen van een inbraak (“een roetoe bossen en dan ben je bij die doekoe”), over een voorverkenning op [plaats] (“ (…)naar [plaats] . We gingen actie scannen”) en over nog een diefstal of inbraak (“deze doekoe is andere doekoe”). Op 13 oktober 2020, de dag van de inbraak in de woning van de aangevers, om 00.44 uur, spreekt verdachte met [medeverdachte 1] en zegt “gaat door he vandaag”. Om 1.50 uur vraagt verdachte [medeverdachte 1] of hij extra handschoenen (“handpatta’s) heeft.
Op 13 oktober 2020 omstreeks 2.00 uur zijn in de [garage] in Amsterdam vier personen te zien. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze vier personen op twee motorscooters de [garage] hebben verlaten, dat zij om 2.45 uur hebben ingebroken bij de woning van de aangevers waarbij twee van de vier personen de woning binnen zijn gegaan, een derde persoon dat tevergeefs heeft geprobeerd en een vierde persoon op de uitkijk is blijven staan. Na de inbraak zijn de vier personen op twee motorscooters teruggekeerd in de [garage] in Amsterdam met voorwerpen in hun bezit die lijken op de bij de inbraak weggenomen spullen. In de buddyseat van één van die motorscooters, zijn een jas en een bivakmuts aangetroffen met daarop DNA van verdachte of zijn tweelingbroer. Op die jas zijn glassporen aangetroffen die overeenkomen met het glas van de woning van de aangevers. In de woning van verdachte en zijn tweelingbroer, is een jas aangetroffen die overeenkomt met de jas die door één van de inbrekers is gedragen. Er zijn drie processen-verbaal van herkenning, waarop één van de personen in de [garage] wordt herkend als ofwel verdachte, ofwel zijn tweelingbroer. Verbalisant [naam 1] heeft later, op 14 oktober 2021, op de beelden van de [garage] zowel verdachte als zijn tweelingbroer afzonderlijk herkend. Hij heeft geverbaliseerd dat verdachte in het bezit is van een rode Nike Tech Fleece broek, die hij droeg in de [garage] en waarin hij hem meerdere keren heeft zien lopen. In het dossier dat ziet op zaak C, heeft verbalisant [naam 1] verdachte op 8 juni 2021 aan dezelfde uiterlijke kenmerken herkend als de NN3 op de camerabeelden in die zaak.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat zowel verdachte als zijn tweelingbroer betrokken zijn geweest bij de ten laste gelegde inbraak. Dat het daarbij moeilijk is om te bepalen welke rol precies door verdachte is vervuld en welke door zijn tweelingbroer is wat de rechtbank betreft niet relevant, voldoende is dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte één van de vier personen is geweest die zich, tezamen en in vereniging, schuldig hebben gemaakt aan de inbraak in de woning van de aangevers. De voorgaande, uit de bewijsmiddelen afgeleide feiten en omstandigheden, zijn in onderlinge samenhang beschouwd, in beginsel redengevend voor een bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde. Onder omstandigheden zou de voornoemde redengevendheid kunnen ontbreken. Van deze omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat geldt temeer nu verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven die de voornoemde redengevendheid zou kunnen ontzenuwen.
Verdachte heeft ter zitting – geconfronteerd met het voorgaande – ontkend dat hij iets met het ten laste gelegde te maken heeft, maar verder niets willen verklaren. Verdachte heeft zich, geconfronteerd met de gesprekken die hij met [medeverdachte 1] heeft gevoerd over of het doorgaat vandaag en over handschoenen, aangegeven dat hij niet weet wat “handpatta’s” (waar hij zelf over heeft gesproken) zijn en zich verder beroepen op zijn zwijgrecht. Het had op de weg van verdachte gelegen om uitleg te geven op de belastende feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen blijken en die de rechtbank hem heeft voorgehouden. De voornoemde omstandigheden waaruit de rechtbank de redengevendheid afleidt, vragen om een dergelijke uitleg of verklaring, maar die uitleg of verklaring heeft hij echter niet gegeven. Zie in dit verband ook Hoge Raad 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het in zaak A onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.Beoordeling van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De taser is aangetroffen in een kast in de gang van de woning waar verdachte met zijn gezinsleden woont. Nu meerdere personen toegang hadden tot de kast waarin de taser is aangetroffen en verder uit niets kan worden afgeleid van wie de taser was, kan het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met het Openbaar Ministerie en de verdediging en op de door het Openbaar Ministerie aangevoerde gronden – van oordeel dat het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat het aan verdachte in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen. De foto’s van de wapens zijn onderzocht en de wapenexpert is tot de conclusie gekomen dat het echte vuurwapens betreft. Gezien de uiterlijke kenmerken van de wapens en de aanwezigheid van munitie en patroonhouders, wist verdachte dat het echte wapens waren of had hij dat moeten weten. Daarom kan het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde wapens worden bewezen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde bepleit. Hoe onwenselijk het ook is geweest dat verdachte zich met deze voorwerpen heeft laten vastleggen en hoezeer hij dat zelf inmiddels ook inziet, de vraag die moet worden beantwoord is of de wapens die te zien zijn echte vuurwapens zijn. De wapens zijn niet aangetroffen en in beslag genomen. Het onderzoek is daarom gebaseerd op de afbeeldingen die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. De conclusie van de onderzoeker is dat het aannemelijk is dat het echte, scherp schietende aanvalsgeweren zijn. Dat is echter niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Met het blote oog is het, ook door een specialist, vaak moeilijk om vast te stellen of het om echte of op echt lijkende vuurwapens gaat. De enige manier om daar daadwerkelijk achter te komen, is door fysiek onderzoek te doen. Dat is in deze zaak niet mogelijk geweest. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de betreffende wapens echte wapens zijn, kan het in zaak B ten laste gelegde niet worden bewezen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de raadsman en op de door hem aangevoerde gronden, van oordeel dat het in zaak B ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het is absoluut onwenselijk en ook zorgelijk dat verdachte zich heeft laten portretteren met een grote hoeveelheid vuurwapens, patroonmagazijnen en munitie of daarop gelijkende voorwerpen. Ook als dat voor het opnemen van een videoclip is geweest, is dat heel zorgelijk. Het behoeft geen nader betoog waar de verheerlijking van vuurwapens en vuurwapengeweld toe kan leiden en ook daadwerkelijk leidt. Het leed dat door gebruik van vuurwapens en daarop gelijkende voorwerpen wordt veroorzaakt is niet te overzien. Dat verdachte zich met die voorwerpen heeft willen omringen is een kwalijke fout van hem geweest.
Om tot een bewezenverklaring van het in zaak B ten laste gelegde te kunnen komen, moet de rechtbank kunnen bewijzen dat de vuurwapens, de patroonhouders en de munitie vallen onder categorie II van de Wet wapens en munitie. Het Openbaar Ministerie heeft er immers niet voor gekozen om, bijvoorbeeld subsidiair op grond van artikel 26 lid 5 WWM, het voorhanden hebben van wapens van categorie IV (samengevat: op echt lijkende wapens) aan verdachte ten laste te leggen. Omdat de wapens niet zijn aangetroffen, heeft de onderzoekende verbalisant deze niet fysiek kunnen onderzoeken. Hij concludeert (samengevat) dat het aannemelijk is dat de wapens echt zijn. Die aannemelijkheid kan wat de rechtbank betreft niet tot het wettig en overtuigend bewijs leiden dat de op de afbeeldingen zichtbare wapens, magazijnen en munitie echt zijn en vallen onder categorie II van de Wet wapens en munitie. Verdachte wordt daarom van het in zaak B ten laste gelegde vrijgesproken.

7.Beoordeling van het in zaak C ten laste gelegde

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte in zaak C ten laste gelegde kan worden bewezen. Op de beelden in het appartementencomplex zijn drie personen te zien. Zij lopen naar beneden, waarop er zacht gerommel en boorgeluiden te horen zijn. Verdachte is als één van de drie personen herkend. Nu kan worden vastgesteld dat verdachte in de flat was, samen met zijn medeverdachten van wie één handschoenen droeg, naar beneden is gelopen en er meteen daarna boorgeluiden te horen zijn, kan het niet anders dan dat verdachte en zijn medeverdachten hebben geprobeerd het slot van de woning van de aangever te forceren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het in zaak C ten laste gelegde bepleit. Verdachte is op de camerabeelden herkend als één van de drie personen die in het appartementencomplex aanwezig was. Dat kan wel kloppen, want verdachte komt daar vaker om een bekende die daar woont te bezoeken. Onvoldoende is echter gebleken dat verdachte te maken heeft met de poging tot inbraak in de woning van de aangever diezelfde dag. Op de camerabeelden is niet meer te zien dan dat verdachte en twee andere jongens naar beneden lopen. Mogelijk is de woning van de aangever lager gelegen, maar dat blijkt niet duidelijk. Kennelijk zijn er boorgeluiden te horen, maar het is onduidelijk waarvan die afkomstig zijn. Niet te zien is wat verdachte en de andere twee aanwezige personen hebben gedaan, waar zij zich bevonden, of één van hen mogelijk iets met de poging tot inbraak te maken heeft of juist helemaal niemand. Er is ook niets gebleken van een vooropgezet plan van een inbraak. Bij die stand van zaken moet verdachte van het in zaak C ten laste gelegde worden vrijgesproken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de raadsman en op de door hem aangevoerde gronden, van oordeel dat het in zaak C ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij vaker in het betreffende appartementencomplex is geweest, omdat daar iemand woont die hij kent. Medeverdachte [naam 2] blijkt daadwerkelijk in het appartementencomplex te wonen. Dat verdachte op de camerabeelden op een (hoger dan de woning van de aangever gelegen) verdieping te zien is met twee andere personen, wil niet zeggen dat hij en/of die andere twee personen zich aan de poging tot inbraak – die op de camerabeelden niet te zien is en waarvan het tijdstip niet vaststaat – schuldig hebben gemaakt. Dat er nadat verdachte en de andere twee personen naar beneden zijn gelopen, in het gezelschap van een vierde persoon, boorgeluiden te horen zijn maakt dat niet anders.

8.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in zaak A:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 13 oktober 20202 te Amsterdam, in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 2.45 uur, tezamen en in vereniging met anderen uit een woning, gelegen aan de [adres 2] ,
  • een Macbook merk Apple, serienummer FVFV9K6XJ1WK en een bijbehorende laptophoes;
  • gouden en zilveren sieraden, pennen en een bruine sieradendoos en een zilverkleurig horloge,
toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

9.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

10.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

11.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

12.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1, in zaak B en in zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 140 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ook heeft zij gevorderd dat verdachte naast de genoemde jeugddetentie zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren.
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd verdachte, in geval van veroordeling voor een feit waarvoor een werkstraf kan worden opgelegd, tot een werkstraf te veroordelen met aftrek van het voorarrest. Aan een voorwaardelijk strafdeel, kunnen de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld nu verdachte daar een hoop aan zou kunnen hebben en hij bereid is aan die voorwaarden mee te werken.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Nu de rechtbank verdachte, anders dan gevorderd door de officier van justitie, vrijspreekt van het in zaak B en C ten laste gelegde, zal zij naar beneden afwijken van de strafeis van de officier van justitie.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak die nogal afwijkt van de meest voorkomende inbraken waarbij de bewoners niet thuis zijn. Bij deze inbraak waren de kinderen van de hoofdbewoners thuis, terwijl hun ouders op vakantie waren. Zij lagen te slapen en werden gewekt door geluiden van de inbraak, namelijk het tot zestien keer toe met een mokerhamer inslaan van de ruit van de voordeur. De kinderen hebben zich samen teruggetrokken en opgesloten in een slaapkamer en het alarmnummer gebeld. Zij hebben de inbrekers aan de andere kant van de deur gehoord en hen de deurklink van de slaapkamer waarin zij zich hadden opgesloten omlaag zien doen. Het verslag van de 112 melding geeft duidelijk de enorme angst weer waarin deze kinderen tijdens de inbraak verkeerden en doet ook een doorgewinterde lezer als de rechtbank de rillingen over de rug lopen. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij zo’n enorme inbreuk heeft gemaakt op het veiligheidsgevoel van deze kinderen in hun eigen huis, bij uitstek de plek waar zij zich veilig en vertrouwd zouden moeten kunnen voelen. Enkel voor eigen gewin, voor het ordinair jatten van dure spullen, hebben verdachte en zijn medeverdachten niet alleen veel materiële, maar mogelijk ook veel psychische schade veroorzaakt.
De rechtbank vindt de in zaak A onder 1 bewezen verklaarde woninginbraak van zo’n ernstige categorie, dat deze kenmerken heeft van een overval woning. De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreft in de onderhavige zaak de volgende oriëntatiepunten:
  • diefstal uit woning: 120 uur taakstraf, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie;
  • overval woning: vanaf 6 maanden jeugddetentie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 15 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. Hij wordt dan ook niet aangemerkt als een first offender en dat betekent dat in beginsel naar boven wordt afgeweken van de in de oriëntatiepunten genoemde straf.
Vanwege die eerdere veroordeling en vanwege de ernst van het door verdachte gepleegde feit, vindt de rechtbank een werkstraf niet passend. Dat doet geen recht aan wat de (kinderen van de) aangevers is overkomen en staat ook niet in verhouding tot de eerder opgelegde (deels voorwaardelijke) werkstraf. Daarom kan niet worden volstaan met een andere straf dan jeugddetentie. Gelet op het voorgaande, ligt die in beginsel hoger dan 60 dagen en lager dan zes maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van de Raad van 9 november 2021. De Raad adviseert verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat:
- hij een contactverbod behoudt met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ;
- hij zich houdt aan de hulpverlening, welke de jeugdbescherming nodig acht, ook als dit inhoudt meewerken aan een jongerencoach;
- hij zal meewerken aan de behandeling van Inforsa en deze behandeling positief afsluit;
- hij volgens het rooster naar school en/of stage gaat;
- hij volgens het rooster naar de voetbaltrainingen gaat en wedstrijden speelt;
- hij zal meewerken aan het vinden en behouden van een bijbaan;
- hij het weekschema en de werktijden zal delen met ouders en de jeugdbescherming;
- hij zich zal houden aan alle afspraken die met ouders worden gemaakt.
De Raad heeft geadviseerd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad.
De rechtbank is, met de Raad, JBRA, de verdediging en het Openbaar Ministerie, van oordeel dat de genoemde bijzondere voorwaarden in het belang van verdachte en in het belang van de maatschappij zijn. Verdachte heeft, in ieder geval gedurende een periode, structuur, begeleiding en behandeling nodig. Naarmate hij daar meer van profiteert, kan het kader minder strak worden. De rechtbank zal daarom de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen bij het hierna te noemen voorwaardelijke strafdeel.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte zich weliswaar aan een ernstige woninginbraak schuldig heeft gemaakt, maar dat daarbij geen geweld is gebruikt tegen personen. Daarom is niet voldaan aan het criterium dat de wet noemt voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van bijzondere voorwaarden. De rechtbank kan de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden dan ook niet bevelen.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het in zaak A onder 2, het in zaak B en in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 8 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
65 (vijfenzestig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de
proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze contact zal hebben of (doen) opnemen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ;
- zich houdt aan de hulpverlening, welke de jeugdbescherming nodig acht, ook als dit inhoudt meewerken aan een jongerencoach;
- zal meewerken aan de behandeling van Inforsa en deze behandeling positief zal afsluiten;
- volgens het rooster naar school en/of stage zal gaan;
- volgens het rooster naar de voetbaltrainingen zal gaan en wedstrijden zal spelen;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van een bijbaan;
- het weekschema en de werktijden zal delen met ouders en de jeugdbescherming;
- zich zal houden aan alle afspraken die met ouders worden gemaakt.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft opde geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis met parketnummers 13/301552-20 en 13/094379-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.M. Devis en M.E.A. Nijssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2021.