ECLI:NL:RBAMS:2021:6670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
13-100657-21, 13-091755-21 en 13-145188-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot jeugddetentie voor diefstal en bedreiging

Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal in vereniging en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij de verdachte op 11 april 2021 betrokken was bij diefstallen van lachgasflessen en een Canada Goose jas, evenals bedreigingen aan het adres van zijn moeder op 2 april en 3 juni 2021. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf niet geloofwaardig en baseerde haar oordeel op de beschikbare bewijsmiddelen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en begeleiding door een zorginstelling, om recidive te voorkomen. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de rechtbank oordeelde dat de behandeling van de schade een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-100657-21 (zaak A), 13-091755-21 (zaak B) en 13-145188-21 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 27 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Muntjewerf naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [naam1] en van wat de benadeelde partij en zijn raadsvrouw mr. S.N. van Meijl naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
Feit 1: diefstal in vereniging op 11 april 2021 te Amsterdam van lachgasfles(sen) toebehorende aan [naam2] uit een Volkswagen Polo op 11 april 2021 te Amsterdam;
Feit 2: diefstal van een Canada Goose jas, met daarin autosleutels behorende bij een Audi A1 met kenteken [kenteken] en pasjes toebehorende aan [naam1]
op 11 april 2021 te Amsterdam;
Feit 3:
Primair: diefstal van een auto, type: Audi A1 voorzien van kenteken [kenteken] , toebehorende aan [naam1] door gebruik van de sleutel van voornoemde auto op 11 april 2021 te Amsterdam;
Subsidiair ten laste gelegd als joyriding.
Zaak B:bedreiging van zijn moeder, [naam4] , op 2 april 2021 te Amsterdam;
Zaak C:bedreiging van zijn moeder, [naam4] , op 3 juni 2021 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder zaak A, feit 1 en feit 2, zaak B en zaak C ten laste gelegde bewezen kan worden. De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de in zaak A onder feit 3 primair ten laste gelegde diefstal. De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde joyriding wel bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde verzoekt de raadsvrouw verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Verdachte wilde de auto niet stelen. De subsidiair ten laste gelegde joyriding kan wel worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 en feit 2 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B en zaak C
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder zaak B en zaak C ten laste gelegde bedreigingen kunnen worden bewezen. De raadsvrouw merkt op dat enkele bewoordingen in de tenlastelegging niet als bedreigend kunnen worden aangemerkt. Zij refereert zich ten aanzien hiervan aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij werd gebeld en vervolgens met de auto, een rode Audi A1, is gaan kijken bij de Volkswagen Polo. Toen hij bij de Volkswagen Polo aankwam was volgens verdachte de ruit al ingeslagen en waren de lachgasflessen weg. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier. Getuige [getuige naam] heeft verklaard dat hij twee jongens heeft gezien die uit de rode Audi stapten, een ruit van de Volkswagen Polo kapot maakten en lachgasflessen uit de Volkswagen Polo haalden. Hij zag vervolgens dat de jongen met de groen/grijze kleding wegrende. Daarna zag hij dat de jongen in de groen/grijze kleding werd aangehouden door de politie. Getuige [getuige naam] verklaarde dat dit de jongen was waarvan hij had gezien dat hij het achterraam van de Volkswagen Polo had vernield en de lachgasflessen uit de auto had gehaald. Deze jongen bleek verdachte te zijn. De verklaring van getuige [getuige naam] wordt ondersteund door de verklaring van aangever [naam2] . Verdachte is degene die ter plaatse is aangehouden.
Feit 2:
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de jas met sleutels van de auto en pasjes van zijn oom heeft weggenomen zonder dat hij daartoe gerechtigd was. Na de wegnemingshandeling beschikte verdachte als heer en meester over de jas met goederen. Verdachte had de jas aan en heeft de sleutels uit de jas gebruikt om de auto van zijn oom weg te nemen. Hiermee is hij de feitelijke heerschappij over de goederen gaan uitoefenen. Zijn verklaring dat hij de jas wilde teruggeven doet hieraan niet af. Gelet op het vorenstaande kan de ten laste gelegde diefstal worden bewezen.
Feit 3 primair:
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde diefstal door gebruik te maken van de sleutel van de Audi A1 wettig kan worden bewezen op grond van het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de auto van zijn oom heeft meegenomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op dat moment in het bezit was van de sleutels van de auto. Verdachte had geen toestemming van zijn oom om de auto te gebruiken. Verdachte beschikte op dat moment als heer en meester over de auto, zonder dat hij daartoe gerechtigd was. Dat verdachte de auto zou willen terugbrengen en niet zelf heeft gereden doet hier niet aan af. Integendeel, hij heeft een ander de sleutel gegeven om als bestuurder van de auto op te treden. Dit levert diefstal door middel van een valse sleutel op.
Zaak B:
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het uiten van de woorden ‘vieze kankerhoer’ nu deze bewoordingen geen bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht (Sr) opleveren. De rechtbank spreekt verdachte vervolgens vrij van het uiten van de woorden ‘Ik laat je buiten in elkaar slaan’, het maken van trappende bewegingen en spugen in de richting van aangeefster nu verdachte heeft ontkend deze woorden te hebben gezegd en de verklaring van aangeefster op dit punt onvoldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte zijn moeder heeft bedreigd met de dood door te zeggen “ik maak je dood”.
Zaak C:
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het uiten van de woorden ‘als je 112 gaat bellen kom je er niet meer zo gemakkelijk vanaf’ nu verdachte heeft ontkend dit te hebben gezegd en de verklaring van aangeefster op dit punt onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte zijn moeder heeft bedreigd met de dood door te zeggen “ik ga je dood maken”.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
Feit 1:
op 11 april 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, uit een auto (te weten een Volkswagen Polo) meerdere lachgasflessen, die toebehoorden aan [naam2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen lachgasflessen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 2:
op 11 april 2021 te Amsterdam, een Canada Goose jas met daarin autosleutels behorende bij Audi A1, voorzien van kenteken [kenteken] en meerdere (bank)pasjes, toebehorend aan [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3:
Primair
op 11 april 2021 te Amsterdam, een auto type: Audi A1, voorzien van kenteken [kenteken] , die aan [naam1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de sleutel van voornoemde auto van voornoemde [naam1] ;
Zaak B
op 2 april 2021 te Amsterdam zijn moeder, [naam4] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam4] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood!”;
Zaak C
op 3 juni 2021 te Amsterdam, zijn moeder, [naam4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je dood maken".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld volgens het adolescentenstrafrecht tot een jeugddetentie van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd om hieraan de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden te weten: meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, meewerken aan dagbesteding, een locatiegebod en meewerken aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling. Tevens heeft hij de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er een straf moet worden opgelegd gelijk aan het voorarrest van verdachte en hieraan de voorwaarden te koppelen die de reclassering voorstelt. De verdediging verzoekt om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging met braak, een diefstal en een diefstal door middel van een valse sleutel. Verdachte heeft bij de diefstallen geen rekening gehouden met zijn slachtoffers, waaronder zijn oom, en enkel oog gehad voor zijn eigen situatie. Verdachte heeft laten zien geen respect te tonen voor de eigendommen van een ander en heeft daardoor tevens schade en overlast voor de slachtoffers veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Dit rekent de rechtbank verdachte ernstig aan. Verdachte heeft tevens zijn moeder tweemaal met de dood bedreigd. Hij heeft haar hierdoor angst aangejaagd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 juni 2021. Hieruit volgt dat verdachte onder meer op 7 maart 2019 is veroordeeld tot jeugddetentie van 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor een vernieling en een diefstal in vereniging door middel van braak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 12 juli 2021, opgesteld door W. Kunst, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachte bagatelliseert het delictgedrag en lijkt de gevolgen van zijn gedrag onvoldoende te kunnen inschatten. Verdachte heeft eerder een maatregel Toezicht en
Begeleiding vanuit Jeugdbescherming opgelegd gekregen. Deze maatregel is negatief terug gemeld ondanks dat verdachte volgens Jeugdbescherming alle kansen en handvatten aangeboden heeft gekregen om te veranderen. Binnen de huidige reclasseringstrajecten vertoont verdachte soortgelijk gedrag en onttrekt hij zich aan de voorwaarden. Het is voor de reclassering onduidelijk of verdachte niet in staat is zijn gedrag te overzien of geen lijdensdruk ervaart voor de gevolgen van zijn gedrag. De reclassering acht verdiepingsdiagnostiek noodzakelijk om te onderzoeken welke manier van begeleiding het
beste aansluit bij verdachte en meer inzicht te krijgen in het functioneren van verdachte,
om de kans van slagen te vergroten. Daarnaast is het wenselijk om begeleiding middels
IFA in te zetten om meer zicht te krijgen op het gezinssysteem en op het sociaal netwerk van verdachte. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en dagbesteding, een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte 19 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht.
In deze zaak zijn er evenwel indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht onder toepassing van artikel 77c Sr. Uit voornoemd reclasseringsrapport volgt dat verdachte moeite heeft om de risico’s van zijn gedrag op lange termijn te kunnen inschatten. Hij vertoont impulsief gedrag en is moeilijk in staat om zijn eigen gedrag te organiseren. Verdachte is gebaat bij structuur en laagdrempelige begeleiding. Hij komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. De reclassering adviseert om die reden het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en past het jeugdstrafrecht (in de zin van sanctierecht) toe. De rechtbank waardeert de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding als voldoende kansrijk.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een diefstal van een auto is het uitgangspunt een taakstraf van 80 uur, dan wel jeugddetentie van 40 dagen. Voor een diefstal met braak (in vereniging) uit een auto is een taakstraf van 60 uren of 30 dagen jeugddetentie het uitgangspunt en voor een diefstal met schade van meer dan 150 euro een taakstraf van 30 uren of 15 dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen en het uitgangspunt voor een bedreiging is een taakstraf van 20 uren of dienovereenkomstige jeugddetentie van 10 dagen.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 100 dagen (met aftrek van het voorarrest), waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en dagbesteding, een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling– geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op voornoemde rapportage, het verhandelde ter terechtzitting en de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij dus ook niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

[naam1] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.628,87. Dit bedrag bestaat uit € 5.128,87 aan materiële schade aan de jas, de auto, alternatief vervoer, huurpenningen woning en verhuiskosten en € 1.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder zaak A, feit 2 en feit 3, ten laste gelegde feiten, alsmede € 3.097,44 aan proceskosten. Mr S.N. van Mijl heeft deze vordering ter zitting nader toegelicht conform haar, aan de rechbank overgelegde, pleitnotities.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Materiële schade
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de schade aan de jas niet kan worden gevorderd nu deze is teruggegeven aan verdachte, althans aan zijn moeder, die tevens zus van het slachtoffer is en de jas aan het slachtoffer zou geven. Het vaststellen van de gevorderde overige materiële schade levert een onevenredige belasting van het strafproces op en de benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn gehele vordering.
Immateriële schade
De officier van justitie acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. Het overige deel moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het vaststellen van de materiële en immateriële schade een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat de jas van de benadeelde retour is gegaan en er geen schade is ontstaan. Om die reden wordt de gevorderde schade ten aanzien van de jas en de inhoud van de jas afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade ten aanzien van de auto, het alternatieve vervoer, de huurpenningen woning en de verhuiskosten niet eenvoudig zijn vast te stellen. Daarnaast is niet eenvoudig te beoordelen welk gedeelte van die schade het rechtstreekse gevolg is van de gedragingen van verdachte en welk gedeelte het gevolg is van de gedragingen van anderen. Daarbij doelt de rechtbank op de schade aan de auto (mogelijke kogelgaten) die is ontstaan nadat verdachte was aangehouden en de angst die daardoor bij de benadeelde partij is ontstaan met verhuiskosten tot gevolg. De behandeling van de vordering levert derhalve een onevenredige belasting van het strafproces op. Om die reden verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de materiële schade. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen omdat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komt voor deze vergoeding. De rechtbank stelt vast dat er geen grond is voor vergoeding van immateriële schade ten gevolge van de door verdachte gepleegde feiten.
Proceskosten
Ingevolge artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de rechter, indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, in zijn uitspraak te beslissen over de kosten door de benadeelde partij en de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke beslissing ingevolge art. 361, zesde lid, Sv in de uitspraak dient te worden opgenomen.
Uit de jurisprudentie volgt dat een niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij op de grond dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, niet zonder meer mee brengt dat de benadeelde partij zelf de kosten moet dragen die zij heeft moeten maken ten behoeve van de voeging in het strafproces. De beslissing om in een zodanig geval – waarbij is bepaald dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen – de verdachte te verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, behoeft wel motivering. [1]
De rechtbank is van oordeel dat, nu de rechtbank niet kan vaststellen in welke mate de schade van de benadeelde partij in rechtstreeks verband staat met de bewezen verklaarde feiten en om die reden de gehele vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, de proceskosten moeten worden afgewezen. De benadeelde partij en verdachte zullen in dit geval de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 2
diefstal
Feit 3
diefstal, waar de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
Zaak B en Zaak C:telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
50 (vijftig) dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen nadat onderhavig vonnis is uitgesproken meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verblijft in [naam5] of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de diagnostiek;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding;
- op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt
de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres6] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Als de Reclassering Nederland het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel;
-wordt verplicht om mee te werken aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken die de instelling in overleg met de reclassering voor en met hem maakt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de Reclassering Nederland dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering van [naam1]
Wijst de vordering van [naam1] ten aanzien van de materiële schade aan de jas van € 1.175,00 af.
Verklaart [naam1] niet-ontvankelijk in het overige deel van zijn vordering.
Bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2021.
[bijlagen{...}]

1.[bijlagen{...}]

[bijlagen{...}]

[bijlagen{...}]

4.[bijlagen{...}]

6.[bijlagen{...}]

8.[bijlagen{...}]

10.[bijlagen{...}]

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.