7.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging met braak, een diefstal en een diefstal door middel van een valse sleutel. Verdachte heeft bij de diefstallen geen rekening gehouden met zijn slachtoffers, waaronder zijn oom, en enkel oog gehad voor zijn eigen situatie. Verdachte heeft laten zien geen respect te tonen voor de eigendommen van een ander en heeft daardoor tevens schade en overlast voor de slachtoffers veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Dit rekent de rechtbank verdachte ernstig aan. Verdachte heeft tevens zijn moeder tweemaal met de dood bedreigd. Hij heeft haar hierdoor angst aangejaagd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 juni 2021. Hieruit volgt dat verdachte onder meer op 7 maart 2019 is veroordeeld tot jeugddetentie van 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor een vernieling en een diefstal in vereniging door middel van braak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 12 juli 2021, opgesteld door W. Kunst, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachte bagatelliseert het delictgedrag en lijkt de gevolgen van zijn gedrag onvoldoende te kunnen inschatten. Verdachte heeft eerder een maatregel Toezicht en
Begeleiding vanuit Jeugdbescherming opgelegd gekregen. Deze maatregel is negatief terug gemeld ondanks dat verdachte volgens Jeugdbescherming alle kansen en handvatten aangeboden heeft gekregen om te veranderen. Binnen de huidige reclasseringstrajecten vertoont verdachte soortgelijk gedrag en onttrekt hij zich aan de voorwaarden. Het is voor de reclassering onduidelijk of verdachte niet in staat is zijn gedrag te overzien of geen lijdensdruk ervaart voor de gevolgen van zijn gedrag. De reclassering acht verdiepingsdiagnostiek noodzakelijk om te onderzoeken welke manier van begeleiding het
beste aansluit bij verdachte en meer inzicht te krijgen in het functioneren van verdachte,
om de kans van slagen te vergroten. Daarnaast is het wenselijk om begeleiding middels
IFA in te zetten om meer zicht te krijgen op het gezinssysteem en op het sociaal netwerk van verdachte. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en dagbesteding, een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte 19 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht.
In deze zaak zijn er evenwel indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht onder toepassing van artikel 77c Sr. Uit voornoemd reclasseringsrapport volgt dat verdachte moeite heeft om de risico’s van zijn gedrag op lange termijn te kunnen inschatten. Hij vertoont impulsief gedrag en is moeilijk in staat om zijn eigen gedrag te organiseren. Verdachte is gebaat bij structuur en laagdrempelige begeleiding. Hij komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. De reclassering adviseert om die reden het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en past het jeugdstrafrecht (in de zin van sanctierecht) toe. De rechtbank waardeert de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding als voldoende kansrijk.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een diefstal van een auto is het uitgangspunt een taakstraf van 80 uur, dan wel jeugddetentie van 40 dagen. Voor een diefstal met braak (in vereniging) uit een auto is een taakstraf van 60 uren of 30 dagen jeugddetentie het uitgangspunt en voor een diefstal met schade van meer dan 150 euro een taakstraf van 30 uren of 15 dagen jeugddetentie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen en het uitgangspunt voor een bedreiging is een taakstraf van 20 uren of dienovereenkomstige jeugddetentie van 10 dagen.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 100 dagen (met aftrek van het voorarrest), waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en dagbesteding, een locatiegebod en de verplichting om mee te werken aan begeleiding van IFA (Spirit) of een soortgelijke instelling– geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op voornoemde rapportage, het verhandelde ter terechtzitting en de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij dus ook niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.