In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2021, in de zaak tussen eiser en het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, staat de vraag centraal of eiser een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel na het bouwen van een steiger achter zijn woning. Eiser had in 2014 contact gehad met de gemeente en Waternet, waarbij hem was medegedeeld dat hij de steiger vergunningsvrij mocht bouwen. Echter, hij was niet geïnformeerd dat hij ook een ontheffing moest aanvragen op grond van de Verordening op het binnenwater (Vob). Jaren later ontving hij een handhavingsbesluit van de gemeente, wat leidde tot deze rechtszaak.
De rechtbank beoordeelt het beroep op het vertrouwensbeginsel aan de hand van de drie stappen zoals beschreven door advocaat-generaal Wattel. De rechtbank concludeert dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij erop mocht vertrouwen dat hij de steiger mocht bouwen, en dat deze toezegging aan de gemeente kan worden toegerekend. De rechtbank oordeelt dat er geen zwaarder wegende belangen zijn die het vertrouwen van eiser in de toezegging in de weg staan. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept de last onder dwangsom. Eiser mag zijn steiger behouden en de gemeente moet de proceskosten vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke handhaving en de verantwoordelijkheden van bestuursorganen in hun communicatie met burgers.