Overwegingen
Achtergrond en besluitvorming
1. Eiser en vergunninghouder wonen respectievelijk op [adres 2] en [adres 1] te Amstelveen. Met het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning, het aanbrengen van een trap en het maken van een toegangspoort met twee penanten op de locatie [adres 1] te Amstelveen. Daarbij zijn ook glazen bouwstenen in de zijgevel van de woning vergund. De zijgevel grenst aan de tuin van eiser en vormt tevens de erfgrens.
2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder overwogen dat geen van de weigeringsgronden voor de activiteit ‘bouwen’ zich voordoen, en dat de omgevingsomgeving daarom terecht is verleend.
Wijziging van ondergeschikte aard
3. Per e-mail van 16 februari 2021 heeft vergunninghouder verzocht om het bouwplan op een ondergeschikt punt aan te passen, in die zin dat in plaats van een (groot) raam met glazen bouwstenen een smal hoog raam met ondoorzichtig glas wordt geplaatst.
4. Op 4 maart 2021 heeft verweerder gewijzigde tekeningen aan de vergunning toegevoegd, inhoudende vervanging van het raam met de glazen bouwstenen door een smal hoog raam voorzien van ondoorzichtig melkglas. Verweerder heeft de wijziging per email van dezelfde datum aan eiser en vergunninghouder bekend gemaakt.
5. Eiser voert in beroep aan dat de omgevingsvergunning door opname van de gewijzigde tekeningen op 4 maart 2021 niet is gewijzigd, maar dat de mededeling van vergunninghouder per email op 17 januari 2021 - dat hij de glazen bouwstenen niet zou realiseren - beschouwd moet worden als intrekking van de aanvraag op dit punt. Daarmee zijn volgens eiser zowel de glazen bouwblokken als het melkglasraam niet vergund. Eiser betoogt verder dat als er sprake is van een wijziging, dit niet als een wijziging van ondergeschikte aard kan worden aangemerkt omdat het juist gaat om een wijziging op een (voor eiser) cruciaal onderdeel van het bouwplan.
6. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Volgens vaste jurisprudentievan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), dient de vraag of sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, per concreet geval te worden beantwoord. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat sprake is van een wijziging van een bouwplan van ondergeschikte aard, als de uiterlijke verschijningsvorm en bovengrondse situering niet of nauwelijks verandert, de wijziging in verhouding tot het gehele bouwplan in relatie tot zijn omgeving van beperkte aard en omvang is, het gebruik van het bouwwerk ongewijzigd blijft dan wel past in het bestemmingsplan, en derden door de wijziging(en) niet in hun belangen worden geschaad. In dit licht bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. De wijziging betreft het verkleinen van de maatvoering van de uitsparing en het veranderen van de materialisatie van deels doorzichtig naar ondoorzichtig glas. De rechtbank stelt vast dat de wijziging feitelijk ziet op een klein onderdeel ten opzichte van het gehele bouwplan. Dat het een wijziging betreft op een voor eiser cruciaal onderdeel maakt dit niet anders. De rechtbank neemt verder in overweging dat ook uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht blijkt dat de toevoeging van de gewijzigde tekeningen als wijziging van ondergeschikte aard is bedoeld en dat partijen vervolgens op de hoogte zijn gebracht van die wijziging. De omstandigheid dat de gewijzigde tekeningen niet van een nieuwe datering zijn voorzien en dat partijen per e-mailbericht op de hoogte zijn gebracht van de wijziging maakt deze niet ongeldig.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen betrekt de rechtbank de wijziging van
4 maart 2021 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als zijnde een (gedeeltelijk) wijzigingsbesluit van de verleende omgevingsvergunning bij de onderliggende procedure.
Omgevingsvergunning voor bouwen
8. De rechtbank stelt vast dat de vergunning is verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor de activiteit ‘bouwen’. Het wettelijk kader brengt met zich mee dat verweerder de aanvraag die betrekking heeft op een activiteit bestaande uit het bouwen van een bouwwerk, alleen kan weigeren wegens de limitatieve gronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn genoemd. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning moet verlenen wanneer de aanvraag om omgevingsvergunning niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, de gemeentelijke bouwverordening, het Bouwbesluit en de redelijke eisen welstand. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is "Amstelveen Noord West 2020". Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan dit bestemmingsplan en geen strijdigheid gevonden.
9. Niet in geschil is dat plaatsing van het ondoorzichtig melkglazen raam in de zijgevel past binnen de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat verweerder gehouden is om de aanvraag toe te wijzen, tenzij er sprake is van één van de limitatief opgesomde wettelijke weigeringsgronden.
10. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een raam in de zijgevel in strijd is met de redelijke eisen van welstand omdat er sprake is van een exces.
11. Niet in geschil is dat een welstandadvies is uitgebracht. De rechtbank overweegt dat naar vaste jurisprudentie van de Afdeling,verweerder aan dat advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen, tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. In beginsel behoeft het overnemen van een welstandsadvies dus geen nadere toelichting. De rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank overweegt daarbij dat het plaatsen van een raam in de erfgrensmuur in de welstandsbeoordeling niet specifiek is genoemd en in dat verband ook geen aanbevelingen zijn gedaan. De rechtbank leidt daaruit af dat er geen bezwaren waren. Eiser heeft geen tegenadvies ingebracht waaruit blijkt dat een raam in de zijgevel wel een exces zou vormen. De rechtbank is al met al van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
12. Overige weigeringsgronden zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat verweerder niet om die reden de vergunning kon weigeren.
13. Eiser betoogt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van
17 oktober 2012, dat verweerder zijn belang bij behoud van zijn privacy onvoldoende bij de vergunningverlening heeft laten meewegen.
14. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Bij de totstandkoming van een bestemmingsplan door de gemeenteraad, heeft reeds een belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan, geen ruimte meer voor een belangenafweging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ter plaatste geldende bestemmingsplan onherroepelijk is en dat het door vergunninghouder aangebrachte raam hiermee niet in strijd is. Het belang van eiser bij behoud van zijn privacy en de ter zitting gestelde mogelijke beperking van de eigen bouwmogelijkheden van eiser kunnen daarom geen zelfstandige rol spelen bij de toetsing van de aanvraag. Dit betekent dat verweerder de vergunning ook niet vanwege de gestelde belangen van eiser mocht weigeren. De uitspraak waarnaar eiser verwijst betreft ook een ander wettelijk kader, te weten een casus waarbij de bouwaanvraag (wel) afwijkt van het bestemmingplan.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10 van de Wabo.
16. Het beroep is daarom ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.