ECLI:NL:RBAMS:2021:4230

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
13/751457-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met afwijzing van verzoek om terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Amtsgericht Verden in Duitsland was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Albanië, die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder moord en doodslag. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld in een openbare zitting op 10 juni 2021, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon recht heeft op een terugkeergarantie, gezien zijn duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland. De officier van justitie betwistte dit, wijzend op onderbrekingen in het verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander, omdat hij niet aan de voorwaarden voor een onafgebroken verblijf van tien jaar voldeed.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en de uitspraak werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751457-21
RK nummer: 21/2263
Datum uitspraak: 24 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 maart 2021 door
het Amtsgericht Verden(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1986
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering is vóór de vastgestelde openbare zitting van 14 mei 2021 op voorhand aangehouden.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 10 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van Amtsgericht Verden d.d. 25 maart 2021, dossiernummer 9a Gs 146 Js37750/17 (1019/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon dient gelet op zijn duurzaam EU-verblijfsrecht, gelijkgesteld te worden aan een Nederlander en heeft daarom recht heeft op een terugkeergarantie.
De inschatting van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen naar aanleiding van een veroordeling in deze zaak, is niet correct. De opgeëiste persoon vormt namelijk geen actueel gevaar en verblijfsbeëindiging zou indruisen tegen het bepaalde over de ouder/kind-relatie inzake het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie EU van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:207:354.
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd indien er geen terugkeergarantie aan de opgeëiste persoon wordt verstrekt. Subsidiair verzoekt zij om aanhouding van de behandeling van de zaak om een terugkeergarantie op te kunnen vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden aan een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6, derde lid OLW. Hoewel de opgeëiste persoon sinds 26 augustus 2009 in Nederland is ingeschreven en sinds
2 december 2014 duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland heeft, ontbreken gegevens die kunnen aantonen dat de opgeëiste persoon de afgelopen 10 jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven.
In totaal heeft de opgeëiste persoon vanaf 26 augustus 2009 tot en met heden, 31 maanden niet ingeschreven gestaan en heeft hij bovendien 8 maanden in Nederlandse detentie verbleven.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse maar wel de Albanese nationaliteit. Dat betekent dat hij om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Duitse autoriteit als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de OLW moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Uit de informatie van de IND van 30 april 2021 volgt dat de IND heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon als EU-burger is geregistreerd sinds 10 augustus 2009 en sinds 2 december 2014 een duurzaam EU-verblijfsrecht in Nederland heeft.
Gelet hierop stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – vast dat is voldaan aan de hiervoor onder 1 en 2 genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
Het Openbaar Ministerie heeft de IND om advies gevraagd in verband met de hiervoor onder 3 vermelde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. In antwoord hierop heeft de IND op 4 mei 2021 een e-mail verzonden waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Het verblijfsrecht van een EU‐burger kan ingevolge artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit worden beëindigd indien hij of zij een ‘actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving’ is. Indien een EU‐burger duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 heeft, moeten ‘ernstige redenen van openbare orde’ tot verblijfsbeëindiging nopen (artikel 8.18, aanhef en onder b, Vb). Indien een duurzaam verblijvend EU‐burger in de voorafgaande tien jaar in Nederland heeft gewoond, kunnen alleen nog ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ tot verblijfsbeëindiging leiden (artikel 8.22, lid 3, aanhef en onder a, Vb).
Aan Uw brief ontleen ik dat de Duitse Justitie [opgeëiste persoon] vervolgt voor moord. Op 9 januari 2017 zou hij uit wraak en op basis van een gedetailleerd plan iemand om het leven hebben gebracht.
Hij kreeg hulp van anderen. Op minder dan een meter afstand zou hij twaalf kogels op het slachtoffer hebben afgevuurd.
Naar Nederlands recht zou overtreding aan de orde zijn van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. De maximumstraf is levenslang of dertig jaar gevangenis. In een gelijk geval in Nederland eist het openbaar ministerie tussen achttien en twintig jaar cel.
Indien het criterium ‘ernstige redenen van openbare orde’ aan de orde is, is verblijfsbeëindiging naar mijn oordeel in beginsel mogelijk. Uw beschrijving van het delict en de voorziene eis duiden op een zeer ernstig geweldsmisdrijf, dat bovendien volgens een vooropgezet plan is verlopen.
Indien het criterium ‘dwingende reden van openbare veiligheid’ aan de orde is, acht ik verblijfsbeëindiging niet mogelijk. Dan moet echter vaststaan dat de [opgeëiste persoon] , terugtellend vanaf heden en buiten detenties om, tien jaar in Nederland heeft gewoond. Ik stel vast dat de inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) herhaaldelijk onderbroken is, zoals van 17 maart 2016 tot 7 september 2017. Ook eerder waren er onderbrekingen. Indien de [opgeëiste persoon] zich beroept op een verblijf van tien jaar, zoals hierboven bedoeld, zal hij dat met andere bewijsmiddelen moeten aantonen.”
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat op basis van voormeld IND-advies moet worden onderzocht of de opgeëiste persoon gedurende
de afgelopen 10 jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven omdat hij volgens de IND alleen in dat geval zijn verblijfsrecht in Nederland niet zou kwijtraken als gevolg van een mogelijke veroordeling in Duitsland. Hierbij is van belang dat het gaat om een verwachting en dat zekerheid omtrent het verlies van het verblijfsrecht niet is vereist.
De opgeëiste persoon heeft weliswaar vanaf 26 augustus 2009 tot en met heden ingeschreven gestaan in Nederland, maar met onderbrekingen van in totaal 31 maanden. Door deze omstandigheid komt de opgeëiste persoon niet tot een onafgebroken verblijf van 10 jaar in Nederland. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon niet aan de hand van bewijsmiddelen zijn feitelijke aanwezigheid hier te lande in de betreffende periode heeft kunnen aantonen.
Bovendien heeft de opgeëiste persoon van 27 augustus 2018 tot en met 3 januari 2019 als gevolg van een veroordeling door de rechtbank Den Haag in detentie verbleven. Een gevangenisstraf doorbreekt volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) een periode van onafgebroken verblijf (zie het arrest van het HvJ EU van 16 januari 2014 in de zaak C378/12, Onuekwere). Deze regel is ook opgenomen in artikel 8.17, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
De rechtbank zal de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander in de zin van artikel 6, derde lid, OLW waardoor geen terugkeergarantie hoeft te worden opgevraagd en de zaak niet hoeft te worden aangehouden.

6.Levenslange gevangenisstraf, artikel 4 Handvest

Blijkens onderdeel c) 1 van het EAB is de maximumduur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit kan worden opgelegd levenslang.
Blijkens onderdeel h) van het EAB voorziet de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat
  • in de herziening van de opgelegde straf - op verzoek of ten minste van 20 jaar - strekkende tot niet-uitvoering van de straf, en/of
  • in de toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de wetgeving of praktijk van de uitvaardigende lidstaat in aanmerking komt, en die strekken tot niet-uitvoering van de straf
De rechtbank is niet gebleken van bewijzen van een algemeen gevaar dat in Duitsland levenslange gevangenisstraffen worden opgelegd die de facto en de jure niet verkort zijn.
Er bestaan daarom geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.

7.Beperkende maatregelen ten aanzien van de overleveringsdetentie

De raadsvrouw heeft ter zitting van de rechtbank verzocht om de resterende beperkende maatregelen, die thans gelden voor de overleveringsdetentie, op te heffen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 mei 2021 een beslissing genomen op het op
6 mei 2021 door de raadsvrouw ingediende bezwaarschrift tegen de beperkende maatregelen. Thans ligt geen bezwaarschrift voor zodat de rechtbank geen beslissing zal nemen op het verzoek van de raadsvrouw.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Amtsgericht Verden(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.