ECLI:NL:RBAMS:2021:6499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
13/187796-21 (A) & 15/116682-21 (B) & 15/025918-18 (tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens winkeldiefstal en diefstal uit een woning met ISD-maatregel

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1966, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor winkeldiefstal en diefstal uit een woning, waarbij de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en een valse sleutel. De zaak betreft twee afzonderlijke tenlasteleggingen: zaak A betreft de diefstal van vlees, groente en bier bij de Albert Heijn op 14 juli 2021, en zaak B betreft de inbraak in een woning en diefstal van geld en sieraden op 28 juli 2020 te Zaandam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, omdat de verdachte een stelselmatige dader is met een lange geschiedenis van criminaliteit en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel eist, en dat er geen andere mogelijkheden zijn om de verdachte te rehabiliteren. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging in een andere zaak niet-ontvankelijk verklaard, omdat de executie van de voorwaardelijk opgelegde straf al heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/187796-21 (A) & 15/116682-21 (B) (gevoegd ttz) & 15/025918-18 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 10 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt, en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. M-J. Bouwman, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
diefstal van vlees, groente en bier bij de Albert Heijn op 14 juli 2021 te Amsterdam.
Zaak B:
inbraak in een woning en diefstal van geld en sieraden uit een kluis op 28 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank merkt op dat verdachte in zaak B opnieuw is gedagvaard, terwijl verdachte al eerder voor dezelfde zaak was gedagvaard voor de zitting van 28 augustus 2021 bij de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Op deze zitting is de behandeling van de zaak aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2021. Voor laatstgenoemde zitting is verdachte opnieuw gedagvaard, in plaats van opgeroepen. De rechtbank begrijpt echter dat de dagvaarding moet worden gezien als een oproeping.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A
Bewezen kan worden dat verdachte alle ten laste gelegde goederen heeft gestolen, ook al heeft verdachte de diefstal van de blikken bier ontkend. Uit de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden volgt dat verdachte de blikken bier uit het schap pakt, in zijn mandje doet, vervolgens in de mouw van zijn jas stopt en dat verdachte even later de kassa’s passeert zonder de goederen ter betaling aan te bieden.
Zaak B
Bewezen kan worden dat verdachte in de woning heeft ingebroken en uit de kluis de ten laste gelegde goederen heeft gestolen. Uit het dossier volgt dat een raam van de woning is ingegooid. Op de vensterbank aan de binnenzijde van het ingegooide raam van de woning is een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is onderzocht en komt overeen met het DNA van verdachte. Dit schreeuwt om een verklaring van verdachte, maar verdachte kan hier geen verklaring voor geven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Verdachte bekent het vlees en de groenten te hebben gestolen. Hij ontkent dat hij de blikken bier heeft gestolen. De blikken bier die hij uit het schap heeft gepakt heeft hij in het mandje laten liggen die hij onder de kassa’s had neergezet. De blikken bier die hij tijdens zijn aanhouding bij zich had, had hij al eerder bij een andere winkel gekocht.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal bewezen kan worden, maar dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de diefstal van de blikken bier.
Zaak B
Verdachte ontkent de ten laste gelegde woninginbraak te hebben gepleegd. Hij is niet eens in Zaandam geweest. Hij heeft een jaar geleden wel in die regio in woningen geslapen.
De raadsman is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken bij onvoldoende overtuigend bewijs. Een verklaring voor het bloedspoor zou kunnen zijn dat iemand het zakdoekje met het bloed van verdachte heeft meegenomen naar de woning, daarmee de binnenkant van het raamkozijn heeft aangeraakt en in de woning heeft neergelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Gelet op het dossier en de bekennende verklaring van verdachte dat hij het vlees en de groente heeft gestolen, acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal bewezen.
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte de blikken bier heeft gestolen. Op de camerabeelden, zoals deze in het proces-verbaal van bevindingen zijn beschreven, is te zien dat verdachte blikken bier uit het schap pakt, in zijn mandje doet en vervolgens in de mouw van zijn jas stopt. Op dat moment is er al sprake van een voltooide diefstal. Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte de kassa’s passeert zonder iets af te rekenen en dat hij een leeg mandje wegzet. Bij de aanhouding van verdachte worden ook de blikken bier bij hem aangetroffen.
Zaak B
Uit de aangifte volgt dat er op 28 juli 2020 tussen 9:00 uur ’s ochtends en 22:00 uur ’s avonds in de woning van aangeefster is ingebroken. Er is een raam ingegooid of ingeslagen. Uit de kluis zijn cash geld, een halsketting en een horloge weggenomen. De kluis is geopend met de kluissleutel die in de woning verstopt lag. Er is forensisch onderzoek gedaan in de woning en daarbij zijn bloedsporen aangetroffen, waaronder een bloedspoor op de vensterbank voor het beschadigde raam aan de binnenzijde van de woning. Gezien de plek waar dit bloedspoor is aangetroffen staat vast dat dit spoor is achtergelaten door (één van) de inbreker(s). Dit spoor is bemonsterd en onderzocht door het NFI, waarbij het DNA van het bloed is vergeleken met de DNA databank. Het DNA-onderzoek leverde een match op met verdachte. Dit betekent dat het DNA van verdachte afkomstig kan zijn. De kans dat een willekeurig ander persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het bloed op de vensterbank waarvan het daarin aangetroffen DNA matcht met zijn DNA. Die aanwezigheid schreeuwt echter wel om een verklaring van zijn kant. Verdachte heeft geen alibi gegeven, maar zich louter op het standpunt gesteld wel eens in verlaten huizen in Zaandam te hebben geslapen. Zijn advocaat noemt als mogelijke verklaring dat een zakdoekje met het bloed van verdachte door iemand anders in de woning kan zijn achtergelaten maar de rechtbank vindt dit een zeer onaannemelijke verklaring die verder niet is onderbouwd. De rechtbank hecht geen waarde aan deze verklaring en laat deze verder buiten beschouwing.
Op grond van vorenstaande staat buiten redelijke twijfel vast dat het verdachte is geweest die in de woning heeft ingebroken en geld en sieraden heeft gestolen uit de kluis die zich in de woning bevond, door met de kluissleutel die in de woning lag de kluis te openen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 14 juli 2021 te Amsterdam, vlees en groente en bier toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B:
op 28 juli 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, geld (2500,- euro cash geld) en goederen (een halsketting van Swarovski en een horloge), toebehorende aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door - onbevoegd - met de kluissleutel van die [naam] de kluis van die [naam] te openen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
In mei jl. werd door de reclassering in zaak B nog geadviseerd om de voorlopige hechtenis te schorsen, omdat langere detentie de huisvesting van verdachte in gevaar zou brengen. In juli 2021 adviseert de reclassering oplegging van een deels voorwaardelijke straf, met bijzondere voorwaarden zoals de opname bij Juliana-Oord. Verdachte wordt vervolgens aangehouden in zaak A en dan wordt meteen gezegd dat de maat vol is en dat aan verdachte de ISD-maatregel moet worden opgelegd. Vervolgens is verdachte door de voortduring van de voorlopige hechtenis zijn huisvesting kwijtgeraakt en daarom zou nu een ambulant kader ook niet meer mogelijk zijn en zou vanuit de ISD-maatregel gekeken moeten worden naar uitstroom naar een woonvoorziening voor begeleid wonen. Verdachte is niet gemotiveerd om mee te werken aan een ISD-maatregel. Een eerder opgelegde ISD-maatregel heeft ook niet gewerkt. Hij wil niet tussen de verslaafden zitten en ondergaat liever een kale detentie. Verdachte accepteert dat hij een straf zal krijgen, maar wil zelf ervoor zorgen dat hij niet opnieuw de fout in gaat.
Subsidiair wordt verzocht aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, zodat op die manier een extra stok achter de deur wordt gecreëerd.
Indien de rechtbank wel een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte oplegt, dan verzoekt de verdediging om te bepalen dat na acht maanden een toetsing plaatsvindt, omdat de reclassering ter zitting heeft aangegeven dat de wachttijd voor een begeleid woonvoorziening acht maanden is en op die manier vinger aan de pols kan worden gehouden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en een woninginbraak. Diefstal is een hinderlijk feit, waarbij vaak schade en overlast voor het slachtoffer wordt veroorzaakt. Ook zorgt het voor veel overlast in de maatschappij. Verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de bewoners.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 15 juli 2021, opgemaakt door [medewerker GGZ 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. De reclassering heeft in zaak B een rapport uitgebracht en daarbij een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd, waaronder een ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname. Verdachte is echter niet verschenen bij de verslavingskliniek Juliana-Oord, waardoor dit eerdere advies komt te vervallen. Daarnaast komt verdachte moeizaam op (meldplicht)afspraken bij de reclassering en andere hulpverleningsinstanties, wat maakt dat het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Hierdoor volstaat het huidige drangkader niet meer om het recidiverisico te beperken.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 12 oktober 2021, opgemaakt door [medewerker GGZ 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. De reclassering heeft in eerste instantie de mogelijkheden onderzocht voor schorsing van de voorlopige hechtenis, zodat verdachte een klinische opname bij Juliana-Oord kon realiseren. Wegens het recente verlies van stabiele huisvesting in verband met een huurschuld die al voor detentie was ontstaan bleek de klinische opname bij Juliana-Oord niet langer mogelijk en heeft de reclassering geadviseerd de voorlopige hechtenis van verdachte niet te schorsen, gezien het hoge risico op recidive. Er is bij verdachte sprake van verslavingsproblematiek, die in de afgelopen jaren is verminderd, maar niet is doorbroken. Er is gedurende een eerdere ISD-maatregel in 2005 en tijdens vier eerdere reclasseringstoezichten geprobeerd om verdachte abstinent van middelen te krijgen of zijn middelengebruik beheersbaar te maken. Deze interventies hebben niet geleid tot gedragsverandering of een blijvend lager recidivegevaar. De reclassering constateert dat de periodes waarin verdachte minder frequent in aanraking kwam met politie en justitie, periodes waren waarin hij onder een forensisch drangkader viel. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, met als interventies een opname bij een forensische kliniek gespecialiseerd in verslavingszorg en aansluitend woonzorg bij een middelenvrije instelling voor begeleid wonen. De reclassering ziet geen andere mogelijkheden om te komen tot gedragsverandering in een ambulant kader. De benodigde klinische opname om zijn verslavingsproblematiek te doorbreken of beheersbaar te maken, is niet op korte termijn te realiseren omdat verdachte geen stabiele huisvesting meer heeft en hij hier niet op korte termijn voor in aanmerking komt. Een klinische opname met aansluitend plaatsing in een begeleid wooninstantie kan opgestart worden vanuit de ISD-maatregel.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker [medewerker GGZ 2] , als deskundige gehoord. Zij heeft voornoemde rapportages bevestigd en waar nodig aangevuld. Door het ontbreken van huisvesting is een ambulant kader niet mogelijk. Binnen de ISD-maatregel zal eerst worden ingezet op behandeling in een kliniek, vervolgens zal er worden gezocht naar huisvesting. De wachttijd voor een intake voor begeleid wonen bedraagt ongeveer acht maanden, de wachttijd voor het daadwerkelijk verkrijgen van begeleid wonen is nog langer.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 20 september 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 14 juli 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verdachte heeft aangegeven dat hij gemotiveerd is om aan zijn verslavingsproblematiek te werken, maar dat hij dit geheel zelfstandig wil en kan doen. De rechtbank twijfelt niet aan de intentie van verdachte, maar overweegt dat hij herhaaldelijk niet in staat is gebleken om zelfstandig dan wel binnen een drangkader aan zijn verslaving te werken. Zo heeft verdachte nog recentelijk binnen het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis de kans gekregen om het, door hem vrijwillig ingezette, klinische behandeltraject bij de kliniek Juliana-Oord te ondergaan. Verdachte heeft zich daar echter tweemaal niet gemeld voor opname. Vervolgens is verdachte gedurende het schorsingstoezicht gerecidiveerd. Verdachte heeft deze kans dus niet weten te benutten.
Het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank daarom ook geen reëel alternatief om verdachte zo ver te krijgen dat hij een klinisch behandeltraject zal ondergaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist en zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn (hardnekkige verslavings-)problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De verdediging heeft verzocht een tussentijdse toets te bepalen na acht maanden, met het oog op de uitstroom in een begeleid wooninstelling en daarmee de mogelijkheid van beëindiging van de ISD-maatregel. De deskundige heeft echter ter zitting naar voren gebracht dat de verwachting niet is dat verdachte al na acht maanden zal uitstromen naar een begeleid wooninstelling, maar dat dan pas een intakegesprek zal kunnen plaatsvinden. Gelet hierop en op het gegeven dat de verdediging binnen de wettelijke kaders gedurende de maatregel een tussentijdse toets kan aanvragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit vonnis een tussentijdse toets te bepalen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 3 juni 2021 ter griffie van de rechtbank Noord-Holland respectievelijk 23 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 15/025918-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 16 mei 2018 van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie met betrekking tot deze vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de executie van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf al heeft plaatsgevonden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 39m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
diefstal.
Zaak B:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk met betrekking tot de 2 vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/025918-18.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2021.
Bijlage […]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]