ECLI:NL:RBAMS:2021:6488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AMS 19/3818
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M.L.A.T.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over onterecht opgelegde boetes door RDW en de ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak hebben eisers een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens over de werkwijze van de RDW, die hen onterecht boetes heeft opgelegd op basis van registervergelijkingen. De eisers, die geen houder waren van de voertuigen waarvoor de boetes waren opgelegd, stelden dat de RDW in strijd handelde met de privacywetgeving. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de eisers wel degelijk belanghebbenden zijn, maar dat hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kon worden omdat er ten tijde van het beroep geen onjuiste of onrechtmatige verwerkingen van persoonsgegevens meer plaatsvonden. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk was verklaard, de eindconclusie van verweerder juist was, omdat er geen procesbelang meer was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3818

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres1] ,te Beverwijk ,
[eiser 2], te Amsterdam ,
[eiser 3], te Amsterdam en
[eiser 4], te Amsterdam, eisers
( [gemachtigde eisers] ),
en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Steenbergen en mr. O.S. Nijveld).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Dienst Wegverkeer (RDW)

(gemachtigde: mr. J.G.Reus).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eisers afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eisers hebben bij verweerder een klacht ingediend over de wijze waarop RDW registervergelijkingen uitvoert ter bepaling van een overtreding van de keuringsplicht en de verzekeringsplicht. Op basis van registervergelijkingen stelt de RDW boetebeschikkingen vast. Eisers hebben boetes opgelegd gekregen, terwijl zij geen houder waren van een voertuig of het voertuig niet meer bestond. Eisers vinden dat de RDW hiermee in strijd handelt met de privacywetgeving en hebben daarom verweerder verzocht te handhaven.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen, omdat er op dat moment geen onjuiste persoonsgegevens van eisers meer werden verwerkt. Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat de RDW redelijke maatregelen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) heeft genomen op persoonsgegevens die onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren.
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt. Op 21 maart 2019 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De RDW heeft verweerder in een zienswijze van 3 oktober 2018 namelijk toegelicht dat er van onjuiste verwerking van persoonsgegevens van eisers geen sprake meer is. Het bezwaar dient daarom louter een principieel belang omdat er geen overtreding van de AVG ten aanzien van eisers vastgesteld is waartegen verweerder handhavend kan optreden. De enkele kans dat eisers, net als ieder ander, in de toekomst mogelijk opnieuw geconfronteerd kunnen worden met beboeting door de RDW op basis van onjuiste gegevens in de registers, is onvoldoende om eisers als belanghebbenden aan te merken.
5. Eisers voeren aan dat zij wel belanghebbenden zijn. [eiseres1] heeft gegijzeld gezeten in verband met het niet betalen van de opgelegde boetes. Tijdens deze gijzeling is haar dochter uit huis geplaatst door jeugdzorg. [eiser 2] heeft onder druk van vrijheidsbeneming en inneming van het rijbewijs veel boetes betaald. Hij heeft hier veel stress door ondervonden en zit nog steeds in de schulden. Ook [eiser 3] heeft naast boetes vrijheids- en taakstraffen opgelegd gekregen . [eiser 4] is gegijzeld geweest en zijn rijbewijs is herhaaldelijk ingetrokken. Zij hebben dus allen grote schade ondervonden als gevolg van de onterechte boeteoplegging door de wijze waarop de RDW, op basis van geautomatiseerde vergelijking van de door de RDW beheerde registers, boetes oplegt. De vaststelling van onrechtmatig handelen door verweerder is noodzakelijk voor de schade die eiseres hebben ondervonden. Dat eisers op dit moment niet meer in het kentekenregister zijn opgenomen betekent niet dat ze geen belang meer hebben bij het primaire besluit.
6. Onder belanghebbende wordt in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) verstaan “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang aanwezig zijn dat door een besluit rechtstreeks wordt geraakt. [1] Wie geen belanghebbende is, kan geen bezwaarschrift indienen tegen het primaire besluit. [2]
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers wel belanghebbenden in de zin van de Awb. Er is sprake van een voldoende eigen, persoonlijk en rechtstreeks belang. De RDW heeft de persoonlijke gegevens van eisers onjuist bewerkt. De gevolgen van deze overtreding waren voor eisers groot. Bovendien hebben eisers persoonlijk het verzoek tot handhaving ingediend. Verweerder heeft dus ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers niet als belanghebbenden zouden kunnen worden aangemerkt.
8. Desalniettemin was de eindconclusie van verweerder in het bestreden besluit, namelijk een niet-ontvankelijk bezwaar, wel terecht. Eisers zijn dan wel belanghebbenden, maar naar het oordeel van de rechtbank hadden eisers geen procesbelang meer bij hun bezwaar. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er al ten tijde van het primaire besluit geen onjuiste of onrechtmatige verwerkingen van de persoonsgegevens van eisers in het kentekenregister meer plaatsvonden. Er stonden geen voertuigen meer geregistreerd op naam van [eiseres1] , [eiser 4] en [eiser 3] . Op naam van [eiser 2] stond een brommer als gestolen geregistreerd, maar het is niet gebleken dat deze registratie onjuist is. Tijdens de hoorzitting hebben eisers dit ook bevestigd. Nu er geen sprake meer is van een overtreding, hebben eisers geen belang meer bij het verzoek om handhavend op te treden.
9. De rechtbank begrijpt, gezien de voorgeschiedenis van eisers, hun zorgen over het beheer van de registers met persoonsgegevens door de RDW. De rechtbank is echter van oordeel dat de eventuele mogelijkheid dat eisers in de toekomst weer worden geconfronteerd met een nieuwe boete die gebaseerd is op een onjuiste registratie, onvoldoende is om nu al te handhaven. Het verzoek is in zoverre prematuur.
10. Verweerder heeft dus ten onrechte het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat ze geen belanghebbenden zouden zijn. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eisers zijn door dat gebrek namelijk niet benadeeld aangezien de conclusie van verweerder dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaar wel juist was.
11. Het beroep is dus ongegrond.
12. Wel ziet de rechtbank, gelet op het met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerde gebrek in het bestreden besluit, aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 ,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Elligens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 26 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU5002.
2.Artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van de Awb.