ECLI:NL:RVS:2005:AU5002

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501785/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhouding opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Emmen inzake tussentijds verslag Betaald Voetbal Organisatie Emmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het college van burgemeester en wethouders van Emmen geheimhouding heeft opgelegd met betrekking tot een tussentijds verslag van de Betaald Voetbal Organisatie Emmen (BVO) en de bevindingen van het accountantskantoor Van Dijk & Ter Mors. Het college heeft deze geheimhouding opgelegd op basis van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet. De gemeenteraad van Emmen heeft deze geheimhouding op 27 maart 2003 bekrachtigd. Appellant, die voorzitter is van een politieke partij maar geen gemeenteraadslid, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Assen heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de geheimhouding primair gericht is op gemeenteraadsleden en dat het belang van appellant niet rechtstreeks betrokken is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant zich niet onderscheidt van anderen in zijn verzoek om openbaarheid van de stukken. De Raad van State concludeert dat er geen bewijs is dat appellant een specifiek belang heeft bij de opheffing van de geheimhouding. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200501785/1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Emmen,
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1101 WOB van de rechtbank Assen van 20 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2003, medegedeeld bij brief van 6 mei 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) met toepassing van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding opgelegd inzake het tussentijds verslag van het tweede halfjaar 2002 van de Betaald Voetbal Organisatie Emmen (hierna: de BVO), de bevindingen van het accountantskantoor Van Dijk & Ter Mors en de reactie van de BVO hierop. Op 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Emmen de opgelegde geheimhoudingsverplichting bekrachtigd.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 10 maart 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 april 2005 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 27 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door H.J. Menger, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T. Oosterhoff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
Ingevolge het derde lid vervalt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot de aan de raad overgelegde stukken, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Ingevolge het vierde lid wordt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.
2.2.    Appellant is voorzitter van een in de gemeenteraad van Emmen vertegenwoordigde politieke partij en zelf geen raadslid. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit tot opleggen van geheimhouding primair tot gemeenteraadsleden is gericht en voor hen rechtsgevolgen heeft. Appellants belang is hierbij volgens het college niet rechtstreeks betrokken. Daarom heeft het college zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.    De Afdeling sluit niet uit dat er, behalve gemeenteraadsleden en anderen op wie de geheimhoudingsplicht is komen te rusten, personen zijn, die een zodanige betrokkenheid kunnen hebben bij stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, dat zij door het geheimhoudingsbesluit rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Van een dergelijke betrokkenheid is in het geval van appellant evenwel niet gebleken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant zich met betrekking tot het belang van openbaarheid van de stukken niet onderscheidt van ieder ander en dat de omstandigheid dat hij voorzitter is van een politieke partij eveneens onvoldoende onderscheidend is om aan te nemen dat appellant een  specifiek belang heeft bij het besluit. De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Haverkamp
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005
306-419.