ECLI:NL:RBAMS:2021:6477

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
13.239289.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met zakmes tijdens worsteling, ontslag van rechtsvervolging wegens noodweerexces

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 21 september 2020 in Amsterdam een andere persoon, aangeduid als [slachtoffer], met een zakmes in de hals gestoken tijdens een worsteling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, nadat hij eerder door de [slachtoffer] en een medeplichtige met een auto was aangereden en vervolgens werd achtervolgd en aangevallen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich verdedigde tegen deze aanrandingen. De officier van justitie was van mening dat de poging tot doodslag bewezen kon worden, maar de verdediging stelde dat de verdachte handelde uit noodweer of noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om de [slachtoffer] te doden, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit noodweerexces, en heeft hij ontslag van alle rechtsvervolging gekregen. Het zakmes dat in beslag was genomen, werd verbeurd verklaard. De benadeelde partij werd in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.239289.20
Datum uitspraak: 11 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P.L.J. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff,
en mr. R. Bouwman namens de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt verweten dat hij op 21 september 2020 te Amsterdam [slachtoffer] met een zakmes in de hals heeft gestoken.
Dit is aan hem tenlastegelegd als poging tot doodslag. Voor het geval poging tot doodslag niet kan worden bewezen is dit tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Uit de eigen verklaring van verdachte en de aangifte en de aanvullende verklaringen van [slachtoffer] wordt duidelijk dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn hals heeft gestoken. Uit de letselverklaring van de GGD blijkt dat daardoor een kans op een ernstige levensbedreigende bloeding met de dood tot gevolg is ontstaan. Verdachte heeft door [slachtoffer] met een mes in zijn hals te steken dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een levensbedreigende situatie zou ontstaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de beschuldiging dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk in zijn hals en/of nek heeft gestoken en dat daarom poging tot doodslag kan worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt, met de officier van justitie en de raadsman, de poging tot doodslag bewezen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 21 september 2020 in Amsterdam zijn zakmes heeft uitgeklapt en (een) stekende beweging(en) in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt. Ter zitting verklaarde verdachte dat dit steekbewegingen waren achterwaarts over zijn rechterschouder, waarbij verdachte gehurkt zat. [slachtoffer] stond daarbij direct achter zijn rug. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij [slachtoffer] daarmee zou kunnen raken en dat hij voelde dat hij iets raakte, maar niet wist wat. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij die dag tijdens een worsteling met verdachte ineens een heel hard stekend gevoel in zijn nek voelde. Uit het verslag van het AMC blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van een steekverwonding in de hals en van ‘actief pulserend bloed’. Uit dit verslag en de letselrapportage van de GGD-arts blijkt dat [slachtoffer] een steekwond heeft opgelopen aan de oppervlakkige spieren en een oppervlakkige slagader in zijn hals en dat dit letsel zeer goed kan passen bij een messteek. De rechtbank concludeert dat verdachte dit letsel met een zakmes aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de precieze omstandigheden waren op het moment dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. [slachtoffer] weet niet precies wanneer hij is gestoken en er zijn verder geen getuigen die hebben gezien wat er is gebeurd. De lezing van verdachte, inhoudende dat hij heeft gestoken op het moment dat hij in elkaar gedoken zat en werd geslagen, kan niet worden uitgesloten. De rechtbank zal bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood dan ook uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals door verdachte bij de politie en ter zitting naar voren zijn gebracht en toegelicht.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte [slachtoffer] bewust in de hals heeft gestoken en heeft gestoken met het doel hem te doden. Dat betekent dat de rechtbank geen ‘vol opzet’ op de dood bewezen vindt. Maar ook als iemand ‘voorwaardelijk opzet’ op de dood heeft gehad kan een poging tot doodslag worden bewezen.
Voor voorwaardelijk opzet moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans op de dood door de handeling van verdachte en de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte. Met een aanmerkelijke kans op de dood wordt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak, een niet verwaarloosbare, reële kans bedoeld, dat iemand door de handeling komt te overlijden.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte hurkte ineengedoken op de grond om zich te beschermen tegen de aanval van [slachtoffer] . Verdachte voelde dat hij van alle kanten klappen kreeg. Verdachte had zijn armen ter bescherming om zijn hoofd gevouwen, pakte toen met zijn rechterhand een zakmes uit zijn broekzak en klapte deze met dezelfde hand uit, hief zijn arm met het uitgeklapte zakmes tot net boven zijn schouder en maakte achterwaarts een steekbeweging in de richting van [slachtoffer] , die op dat moment vlak achter hem stond.
Naar het oordeel van de rechtbank leverde dit een zeer grote kans dat die [slachtoffer] door het mes zou worden geraakt, op een willekeurige plek aan de voorzijde of zijkant van diens (boven)lichaam of hoofd. Verdachte had geen enkel zicht op of controle over de plaats waar het slachtoffer geraakt zou worden, maar moet hebben geweten dat het slachtoffer met zijn lichaam naar verdachte stond toegekeerd, omdat verdachte nog steeds klappen voelde. Het mes heeft de hals geraakt, maar had ook op diverse andere zeer kwetsbare plaatsen het lichaam van [slachtoffer] kunnen binnendringen. Een steek- of snijwond in het hoofd (slaap, ogen, hersenen), de romp (o.a. hart en longen), lies (slagader) of -zoals daadwerkelijk is gebeurd- in de hals (grote bloedvaten) geeft een reële kans op dodelijk letsel.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel en dat verdachte dat risico op dodelijk letsel heeft aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij [slachtoffer] zou kunnen raken, maar dat [slachtoffer] degene is die dat risico nam. Ook kan het ‘blind’ achterwaarts steken met een mes in de richting van de vlakbij hem staande [slachtoffer] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Daarom oordeelt de rechtbank dat hier sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood en acht zij poging tot doodslag bewezen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 21 september 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een uitgeklapt zakmes in zijn hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een beroep toekomt op noodweer, althans noodweerexces en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte heeft zichzelf verdedigd tegen twee opeenvolgende wederrechtelijke aanrandingen. Er is eerst met een auto op hem ingereden. Dat wordt vaak gekwalificeerd als poging tot doodslag of zware mishandeling. Door de aanrijding is hij gewond geraakt aan zijn benen. Hij probeerde weg te rennen, maar werd door [slachtoffer] achtervolgd en op zijn hoofd geslagen. Hij kon zich niet onttrekken. Hij vreesde voor zijn leven en heeft zich toen met zijn zakmes verweerd.
In het overzichtsarrest met betrekking tot noodweer(exces) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat “
in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding [staat] met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist” (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Maar gelet op de eerdere aanrijding met een auto doet een dergelijke situatie zich hier niet voor. Het gaat niet alleen om de vraag of een vuistslag wordt beantwoord met een mes. Het gaat om alle omstandigheden, waaronder en de mate waarin iemand in het nauw wordt gebracht. Daarbij is van belang dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de proportionaliteit van het handelen uit noodweer terughoudend moet worden getoetst. Gelet op de twee opeenvolgende, ernstige wederrechtelijke aanrandingen en het feit dat verdachte niet weg kon komen, moet de conclusie dan ook zijn dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarbij binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. Het bewezenverklaarde feit is dan niet strafbaar.
Als de rechtbank oordeelt dat geen sprake was van noodweer, omdat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zouden zijn overschreden, beroept verdachte zich op noodweerexces. In dat geval is aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder ging dan geboden was. Het spreekt voor zich dat een opzettelijke aanrijding hevige pijn en schrik teweeg brengen, zodat aannemelijk is dat het een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt. De aanval door [slachtoffer] versterkte die gevoelens. De mate van de overschrijding van de noodzakelijke verdediging is beperkt gebleven tot een of twee steekbewegingen. Verdachte is dan ook niet strafbaar.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat verdachte daarvoor ook strafbaar is. De officier van justitie gaat wel uit van een wederrechtelijke aanranding door de aanrijding van verdachte waarbij hij licht gewond is geraakt en door de klappen die [slachtoffer] hem daarna heeft gegeven. Maar ondanks die aanranding is er geen sprake van noodweer of noodweerexces, omdat de noodweersituatie al voorbij was op het moment dat verdachte heeft gestoken. Aannemelijk is dat [slachtoffer] en verdachte vechtend tegenover elkaar stonden. Toen verloor [slachtoffer] zijn bril, draaide hij zich om om zijn bril te zoeken en werd hij gestoken. Op het moment dat [slachtoffer] zich omdraaide was de ogenblikkelijke aanranding gestopt en was er geen noodzaak tot verdedigen meer. Bovendien is het pakken en steken met een mes in deze situatie disproportioneel, omdat verdachte weg had kunnen lopen. Ook is niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld uit een hevige gemoedsbeweging ontstaan door de eerdere wederrechtelijke aanranding. De officier van justitie wijst erop dat verdachte bij zinnen was en de tijd nam om zijn mes te pakken en te openen. Ook belde hij na het steekincident met 112 en voerde een rustig gesprek. Toen de politie ter plaatse kwam, verklaarde hij kalm dat hij zichzelf had verdedigd en dat hij ver was gegaan. Dat past niet bij een persoon in paniek, die uit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was jarenlang de onderbuurman van [naam] en haar vriend [slachtoffer] en er was sprake van een langlopende burenruzie, reden waarom verdachte uiteindelijk moest verhuizen en een contactverbod kreeg.
Op 21 september 2020 fietste verdachte in Amsterdam-Noord in de omgeving van zijn oude woonhuis en zag [naam] in haar auto langsrijden. Hij spuugde op haar auto en vervolgens reden zij elk in tegengestelde richting verder.
[naam] stopte de auto en [slachtoffer] stapte in, waarna de auto de hoek om reed en [naam] en [slachtoffer] verdachte weer troffen. [naam] is toen doelbewust met haar auto op verdachte met zijn fiets ingereden. Ze wilde verdachte naar eigen zeggen bang maken. Verdachte heeft als gevolg van de aanrijding schaafwonden en blauwe plekken opgelopen en het achterwiel van zijn fiets is verbogen.
Verdachte is weggerend. [slachtoffer] is uit de auto gestapt en heeft verdachte achtervolgd en ingehaald. [slachtoffer] heeft verdachte tegen zijn hoofd geslagen en geprobeerd te schoppen. Verdachte dook in elkaar.
Op basis van deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] de initiator van het fysieke geweld was.
Tot zover verklaren verdachte en aangever in grote lijnen gelijk.
Over wat er vervolgens is gebeurd verklaren zij verschillend.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ook heeft terug geslagen en dat er een worsteling ontstond. Verdachte heeft dat ontkend. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich tijdens de worsteling omdraaide om zijn afgevallen bril te zoeken en toen een hard stekend gevoel in zijn nek voelde en merkte hij dat hij was gestoken en hevig bloedde. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet weet op welk moment hij is gestoken. In een aanvullend verhoor heeft [slachtoffer] op de vraag of hij voor de kapperszaak is gestoken geantwoord: “
Ja, dat weet ik dus niet. Ik weet niet precies wat er gebeurd is. In ene keer voel je een brandend snijdend gevoel in je nek. Mijn shirt wordt nat en dan denk je van... ja, wacht effe, dit gaat niet goed. [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een achterwaartse beweging, op het moment dat hij ineengedoken zat en werd geslagen door de achter hem staande [slachtoffer] .
Beroep op noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet in ieder geval aannemelijk zijn dat sprake was van een noodweersituatie.
Zoals hierboven toegelicht is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de precieze omstandigheden waren op het moment dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken en gaat zij uit van de verklaring van verdachte.
Het door bestuurster [naam] , met verdachte als passagier, opzettelijk met een auto inrijden op verdachte en diens fiets, waarbij verdachte en/of diens fiets zijn geraakt en er letsel en schade is ontstaan, is een ogenblikkelijke aanranding van verdachtes lijf en/of goed.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] de initiator was van het fysieke geweld, door na de opzettelijke aanrijding direct uit te stappen en verdachte te achtervolgen en aan te vallen, vindt zij dat daarmee voldoende aannemelijk is dat er sprake was een (tweede)ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Verdachte mocht zich dus verdedigen, maar was zijn handelen, het steken met een mes, ook proportioneel?
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het steken met een mes in deze situatie niet proportioneel was. De rechtbank neemt in aanmerking dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling of is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte voordat hij werd geslagen ook al met een auto was aangereden.
Dat leidt er echter niet toe dat ter verdediging van het fysieke geweld van [slachtoffer] het steken met een zakmes, waarbij verdachte het risico heeft genomen [slachtoffer] dodelijk te verwonden, geoorloofd was. De wederrechtelijke aanrandingen waren weliswaar ernstig, maar tijdens de tweede aanranding was [slachtoffer] ongewapend en was zijn aanval niet zo ernstig dat potentieel dodelijk geweld daartegen was toegestaan. Door [slachtoffer] met zijn zakmes in de hals te steken heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Beroep op noodweerexces
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij door de aanrijding met de auto en de direct daarop volgende achtervolging en het slaan van [slachtoffer] overal pijn had, angstig was en vreesde voor zijn leven. Hij heeft voorts verklaard dat hij het ervoer als één aanval, door twee personen die het beiden op hem hadden voorzien. Dat verdachte, nadat hij opzettelijk met een auto was aangereden, van slag en geschrokken was en mede door zijn lichte letsel niet zo snel kon wegkomen van de hem achterna rennende [slachtoffer] acht de rechtbank aannemelijk. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat de fysieke aanval die op de achtervolging volgde en het gevoel van verdachte dat hij niet kon ontkomen aan de agressie van de personen met wie hij een lange en negatieve voorgeschiedenis van burenruzies had, een hevige gemoedsbeweging bij verdachte hebben veroorzaakt en dat hij als onmiddellijk gevolg daarvan te ver is gegaan in zijn verdediging.
Dat verdachte nadat hij [slachtoffer] had gestoken rustig met 112 heeft gebeld en de politie kalm vertelde dat hij zich had verdedigd en daarbij ver was gegaan, leidt niet tot een ander oordeel.
Het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is niet strafbaar en wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Het beslag

Onder verdachte is een zakmes in beslag genomen. Dit mes wordt verbeurdverklaard, omdat daarmee het feit is begaan.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en ook geen sprake is van een rechterlijk pardon.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
verdachtevoor het bewezene
niet strafbaaren ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verbeurd:
1. Mes (Omschrijving: Zwitserse zakmes 5972186, rood).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen, C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
11 november 2021.
[bijlage{...}]
[bijlage{...}]
[bijlage{...}]
.

Voetnoten

1.PV van bevindingen, PL1300-2020199987-29, betreffende aanvullend verhoor verdachte/aangever [slachtoffer] , p. 86 e.v.