5.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was jarenlang de onderbuurman van [naam] en haar vriend [slachtoffer] en er was sprake van een langlopende burenruzie, reden waarom verdachte uiteindelijk moest verhuizen en een contactverbod kreeg.
Op 21 september 2020 fietste verdachte in Amsterdam-Noord in de omgeving van zijn oude woonhuis en zag [naam] in haar auto langsrijden. Hij spuugde op haar auto en vervolgens reden zij elk in tegengestelde richting verder.
[naam] stopte de auto en [slachtoffer] stapte in, waarna de auto de hoek om reed en [naam] en [slachtoffer] verdachte weer troffen. [naam] is toen doelbewust met haar auto op verdachte met zijn fiets ingereden. Ze wilde verdachte naar eigen zeggen bang maken. Verdachte heeft als gevolg van de aanrijding schaafwonden en blauwe plekken opgelopen en het achterwiel van zijn fiets is verbogen.
Verdachte is weggerend. [slachtoffer] is uit de auto gestapt en heeft verdachte achtervolgd en ingehaald. [slachtoffer] heeft verdachte tegen zijn hoofd geslagen en geprobeerd te schoppen. Verdachte dook in elkaar.
Op basis van deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] de initiator van het fysieke geweld was.
Tot zover verklaren verdachte en aangever in grote lijnen gelijk.
Over wat er vervolgens is gebeurd verklaren zij verschillend.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ook heeft terug geslagen en dat er een worsteling ontstond. Verdachte heeft dat ontkend. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich tijdens de worsteling omdraaide om zijn afgevallen bril te zoeken en toen een hard stekend gevoel in zijn nek voelde en merkte hij dat hij was gestoken en hevig bloedde. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet weet op welk moment hij is gestoken. In een aanvullend verhoor heeft [slachtoffer] op de vraag of hij voor de kapperszaak is gestoken geantwoord: “
Ja, dat weet ik dus niet. Ik weet niet precies wat er gebeurd is. In ene keer voel je een brandend snijdend gevoel in je nek. Mijn shirt wordt nat en dan denk je van... ja, wacht effe, dit gaat niet goed.”
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een achterwaartse beweging, op het moment dat hij ineengedoken zat en werd geslagen door de achter hem staande [slachtoffer] .
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet in ieder geval aannemelijk zijn dat sprake was van een noodweersituatie.
Zoals hierboven toegelicht is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de precieze omstandigheden waren op het moment dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken en gaat zij uit van de verklaring van verdachte.
Het door bestuurster [naam] , met verdachte als passagier, opzettelijk met een auto inrijden op verdachte en diens fiets, waarbij verdachte en/of diens fiets zijn geraakt en er letsel en schade is ontstaan, is een ogenblikkelijke aanranding van verdachtes lijf en/of goed.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] de initiator was van het fysieke geweld, door na de opzettelijke aanrijding direct uit te stappen en verdachte te achtervolgen en aan te vallen, vindt zij dat daarmee voldoende aannemelijk is dat er sprake was een (tweede)ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Verdachte mocht zich dus verdedigen, maar was zijn handelen, het steken met een mes, ook proportioneel?
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het steken met een mes in deze situatie niet proportioneel was. De rechtbank neemt in aanmerking dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling of is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte voordat hij werd geslagen ook al met een auto was aangereden.
Dat leidt er echter niet toe dat ter verdediging van het fysieke geweld van [slachtoffer] het steken met een zakmes, waarbij verdachte het risico heeft genomen [slachtoffer] dodelijk te verwonden, geoorloofd was. De wederrechtelijke aanrandingen waren weliswaar ernstig, maar tijdens de tweede aanranding was [slachtoffer] ongewapend en was zijn aanval niet zo ernstig dat potentieel dodelijk geweld daartegen was toegestaan. Door [slachtoffer] met zijn zakmes in de hals te steken heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij door de aanrijding met de auto en de direct daarop volgende achtervolging en het slaan van [slachtoffer] overal pijn had, angstig was en vreesde voor zijn leven. Hij heeft voorts verklaard dat hij het ervoer als één aanval, door twee personen die het beiden op hem hadden voorzien. Dat verdachte, nadat hij opzettelijk met een auto was aangereden, van slag en geschrokken was en mede door zijn lichte letsel niet zo snel kon wegkomen van de hem achterna rennende [slachtoffer] acht de rechtbank aannemelijk. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat de fysieke aanval die op de achtervolging volgde en het gevoel van verdachte dat hij niet kon ontkomen aan de agressie van de personen met wie hij een lange en negatieve voorgeschiedenis van burenruzies had, een hevige gemoedsbeweging bij verdachte hebben veroorzaakt en dat hij als onmiddellijk gevolg daarvan te ver is gegaan in zijn verdediging.
Dat verdachte nadat hij [slachtoffer] had gestoken rustig met 112 heeft gebeld en de politie kalm vertelde dat hij zich had verdedigd en daarbij ver was gegaan, leidt niet tot een ander oordeel.
Het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is niet strafbaar en wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.