In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en MPG HOLDING B.V. over de rechtsgeldigheid van een overeenkomst van opdracht. [eiseres] vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 40.475,01, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. MPG betwistte de vordering en stelde dat de overeenkomst niet met MPG, maar met [naam 1] in privé was gesloten, en dat [naam 1] niet bevoegd was om namens MPG te handelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 1] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zelfstandig bevoegd was om MPG te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] op basis van de verklaringen en gedragingen van [naam 1] mocht aannemen dat hij als vertegenwoordiger van MPG handelde. De rechtbank verwierp de stelling van MPG dat de overeenkomst niet met haar was gesloten en oordeelde dat MPG de openstaande facturen moest betalen. De rechtbank heeft MPG veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en incassokosten, en heeft de reconventionele vordering van MPG afgewezen.
De uitspraak benadrukt de betekenis van vertegenwoordigingsbevoegdheid en de omstandigheden waaronder een overeenkomst tot stand komt, evenals de verplichtingen van partijen bij het sluiten van een overeenkomst van opdracht.