Op 27 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 augustus 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd. Tijdens de openbare zitting op 13 oktober 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er een garantie is gegeven dat hij, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, sub b van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden omdat het derde feit buiten Duitsland zou zijn gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging mogelijk zou zijn. De officier van justitie betoogde echter dat er voldoende grond was voor overlevering, aangezien het feit in België een misdrijf is dat ook onder de Nederlandse wet valt. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de Nederlandse strafwet van toepassing is op de opgeëiste persoon.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.