ECLI:NL:RBAMS:2021:6450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
13/751888-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten gepleegd in België

Op 27 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 16 augustus 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd. Tijdens de openbare zitting op 13 oktober 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er een garantie is gegeven dat hij, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, sub b van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden omdat het derde feit buiten Duitsland zou zijn gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging mogelijk zou zijn. De officier van justitie betoogde echter dat er voldoende grond was voor overlevering, aangezien het feit in België een misdrijf is dat ook onder de Nederlandse wet valt. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de Nederlandse strafwet van toepassing is op de opgeëiste persoon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751888-21 (EAB II)
RK nummer: 21/4578
Datum uitspraak: 27 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juli 2021 door de rechter bij het
Amtsgericht Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2021. Het verhoor heeft middels een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de rechter van het
Amtsgericht Aachenvan 25 juni 2021 (dossiernummer: 620 Gs 1057/21 (115 Js 52/21)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten – met uitzondering van het tweede feit, zie punt 4.2 van deze uitspraak – heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het tweede feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Leitende Oberstatsanwaltin Aachen heeft op 30 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
“Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, mocht hij in de Bondsrepubliek Duitsland onherroepelijk veroordeeld worden, op basis van de geldende versie van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 van 05-12-2008, pagina 27) wordt teruggezonden naar Nederland voor de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid sub b OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het derde feit de overlevering dient te worden geweigerd nu er, gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW sprake is van een strafbaar feit dat buiten het grondgebied van Duitsland is gepleegd, terwijl naar Nederlands recht in dat geval geen vervolging zou kunnen plaatsvinden, indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan naar Nederlands recht vervolging plaatsvinden indien op het feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en het feit in het buitenland strafbaar is. Nu in dit geval sprake is van diefstal, waarop een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar is gesteld, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zodat naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen plaatsvinden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan en dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b, OLW niet aan de orde is. Er is namelijk sprake van een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld waardoor er naar Nederlands recht vervolging zou kunnen worden ingesteld voor het strafbare feit dat op Belgisch grondgebied heeft plaatsgevonden.
Indien naar het oordeel van de rechtbank de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b OLW van toepassing is, heeft de officier van justitie de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • België heeft de dossierstukken overgedragen aan Duitsland;
  • de opgeëiste persoon wordt voor meerdere soortgelijke feiten in Duitsland vervolgd;
  • het slachtoffer is Duits.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW kan de rechtbank de overlevering weigeren, indien het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat zijn gepleegd, terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien de feiten buiten Nederland zouden zijn gepleegd. De rechtbank stelt vast dat het EAB deels betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt buiten Duits grondgebied te zijn gepleegd, te weten in België. De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag of Nederland rechtsmacht zou hebben ten aanzien van dit feit.
Anders dan de raadsman heeft gesteld, is geen sprake van een situatie waarin naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden ingesteld. Artikel 7, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld. Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon en de omstandigheid dat het in België gepleegde feit in Nederland een misdrijf is en het de rechtbank ambtshalve bekend is dat daarop door de wet in België straf is gesteld, staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW niet aan overlevering in de weg. [1] De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, OLW is in dit geval dus niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aachen(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten