Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te Amsterdam, eiseres
De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder
Procesverloop
29 juni 2021 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij, onder intrekking van de beslissing op bezwaar, het bezwaar van eiseres (wederom) ongegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om te worden aangewezen als deskundige gespreksleider intervisie.
Overwegingen
1.2. Op 9 maart 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden aangewezen als gespreksleider intervisie (deskundige kwaliteitstoetsen) op grond van artikel 26 van de Advocatenwet. Die aanvraag is afgewezen op 6 mei 2020 op de grond dat eiseres niet academisch geschoold is als bedoeld in artikel 13c, eerste lid, onderdeel a van de Regeling op de advocatuur (Roda).
Het oordeel van de rechtbank
Eiseres kan enkel door de in artikel 13c van de Roda gestelde publiekrechtelijke eis van academische scholing haar werk als gespreksleider intervisie niet meer op het niveau van deskundige verrichten als bedoeld in artikel 26 van de Advocatenwet. Zij wordt door die eis c.q. de toepassing ervan in de besluiten van verweerder dan ook in onderscheidende mate en rechtstreeks in haar belang getroffen.
het doelvan die bepaling (het beter borgen van de professionaliteit van de deskundigen) in het geval van eiseres feitelijk al niet geheel of gedeeltelijk is behaald, waardoor (onverkorte) toepassing van dat artikel 13c in het geval van eiseres achterwege kan blijven. Dit is van belang, waar het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen
doelen. Daarbij wijst de rechtbank er ook nog op dat de in geding zijnde deskundigheid ook volgens verweerder binnen het kader van de kwaliteitstoetsing een bijzondere is. Ook in die bijzondere positie zou een argument gelegen kunnen zijn voor de conclusie dat strikte letterlijke toepassing van artikel 13c Roda in het geval van eiseres onevenredig is. Verweerder heeft zich (ook) over die vraag echter niet gebogen.
Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Beslissing
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Bijlage bij de uitspraak in de zaak AMS 20/5299 inzake N. [eiseres]
Plalam v. Italië[122] kan worden afgeleid dat een besluit tot subsidieverlening een legitieme verwachting van toekenning van de subsidiegelden kan wekken, zodat ook deze aanspraak een eigendomsrecht in de zin van art. 1 Protocol I kan zijn en het besluit tot lagere vaststelling of intrekking ervan een regulering van dat eigendomsrecht.
Moskal v. Polen,[126] waarin een
Casarin v. Italië,[127] waarin het EHRM een ontvangen toeslag als ‘eigendom’ aanmerkte, ook al bleek bij de toekenning ervan niet aan alle wettelijk voorwaarden voldaan te zijn.
Čakarević v. Kroatië.[128] De klaagster had
Bélané Nagy/Hongarije[129] oordeelde het EHRM dat de belanghebbende een
Guberina v. Croatia[135] waarin het Hof oordeelde dat de nationale autoriteiten/rechters de wettelijke term ‘basic infrastructure and technical accommodation requirements’ in verband met een overdrachtbelastingvrijstelling verkeerd,nl. ‘overly restrictive’ hadden uitgelegd. In de eigendomszaak
Driha c. Roumanie,[136] over de belastbaarheid van een vertrekvergoeding voor brandweerlieden, achtte het EHRM onaanvaardbaar dat bestuur en rechter voorbijgingen aan de duidelijke tekst van de wet, zelfs als het de bedoeling van het Roemeense parlement zou zijn geweest om belasting te heffen over die vertrekvergoedingen, nu er geen duidelijke parlementaire geschiedenis was die dat standpunt steunde. Loutere mogelijke parlementaire bedoelingen zijn geen wettelijke grondslag. Omdat de nationale hoogste rechter bovendien onverklaarbaar had gezwalkt in zijn wetsuitleg, ging het EHRM in deze zaak wel héél ver in het overnemen van de uitleg van nationaal recht, althans het desavoueren van de uitleg ervan door de nationale hoogste rechter, wiens uitleg hij ‘manifestement illégale sur le plan du droit interne’ achtte. Wij merken verder op dat ook al zou het voorschot geen ‘aanspraak’ en daarmee een legitimate expectation zijn, en de nihilstelling daarom op zichzelf mogelijk nog geen aantasting van een eigendomsrecht, de invordering mogelijk wel degelijk (ander) eigendom aantast: als vast staat dat van € 15.000 KOT‘voorgeschoten’ € 13.000 geheel rechtmatig besteed is, betekent terugvordering van € 15.000 dat ter waarde van € 13.000 ander, eveneens rechtmatig eigendom van de ouders wordt aangetast, wat onzes inziens op
De fair balance tussen eigendomsaantasting en algemeen belang
Ivanova & Cherkezow v. Bulgarije
Tre Traktörer Aktiebolag v. Zweden[140] beoordeelde het Hof de
Plalam v. Italië,[141] over vaststelling van een subsidie op een lager