Parketnummer: 13/408027-06
Datum uitspraak: 22 februari 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te Amsterdam op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2.1 Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet tot vervolging had mogen overgaan, omdat verdachte, na door de politie geconfronteerd te zijn met zijn gewraakte teksten, onmiddellijk heeft aangeboden deze te verwijderen en/of aan te passen.
De rechtbank vat het betoog van de raadsvrouw op als ontvankelijkheidsverweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie, op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid, met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten al de in het geding zijnde belangen kan afwegen. Deze belangenafweging staat, in geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. Nu naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen van enige schending van deze beginselen niet is gebleken en ook overigens geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie, is het openbaar-ministerie ontvankelijk in de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006, te Amsterdam,
J.P. Balkenende heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op zijn website ge[website] de volgende tekst geplaatst: "Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [website] wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden, is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan voorkomen worden dat Balkenende na de verkiezingen van 22 november 2006 zich voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen";
2.
in de periode van 24 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006 te Amsterdam, heeft
verspreid op zijn website ge[website] de volgende teksten:
- "Dat brengt de redactie van [website] er op eens te filosoferen over de dodelijke consequenties van de daden van Balkenende. Volkert van der G. heeft alleen Pim Fortuyn doodgeschoten, maar Balkenende heeft de dood van 650.000 Irakezen namens Nederland op zijn geweten" en
- "....maar wat doet men er aan als de eigen minister-president 650.000 Irakezen endlöst. Dan zorgt men dat die misdadige Balkenende voor life in de gevangenis komt om te voorkomen dat die 650.000 Irakezen bloedwraak komen nemen omdat de Nederlander niks gedaan heeft aan die fascist die Balkenende is" en
- "Liquidatie Balkenende dreigt. In de kringen van de redactie van [website] wordt openlijk over de dood van Jan Peter Balkenende gesproken. Hoewel eigenrichting afgekeurd moet worden is de standrechtelijke executie van Jan Peter Balkenende misschien wel de verstandigste beslissing. Hoe anders kan voorkomen worden dat Balkenende na de verkiezingen van 22 november 2006 zich voldoende gesteund voelt om de volgende 650.000 Irakezen te endlösen" en
- "De liquidatie van Balkenende dreigt mocht hij voortijdig uit de gevangenis vrij komen, levenslang is dus de enige optie voor deze ongekende fascist die blij mag zijn dat [verdachte] niet langs is gekomen om hem persoonlijk in elkaar te beuken" en
- "Balkenende, je voorouders draaien zich om in hun graf bij de aanblik van jouw fascisten politiek. Jij komt in de hel terecht JPB, jij gaat niet naar de plek waar alle engelen zijn. Jouw woning is voor de rest van je leven niet groter dan 2 bij 4,
zijnde een geschrift waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid en waarvan hij ernstige reden had om te vermoeden dat in dit geschrift zodanige opruiing voorkwam;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4.1 Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1; bedreigen
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de door hem op het internet geplaatste tekst zich niet laat kwalificeren als bedreiging en dat verdachte van dit feit daarom dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank, gelet op de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de onderhavige tekst van dien aard is dat deze werkelijke vrees bij het slachtoffer heeft kunnen opwekken, in het bijzonder nu het slachtoffer in het verleden eveneens bedreigende teksten van verdachte heeft ontvangen. Hiermee is voldaan aan de kwalificatieve betekenis van bedreigen als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
4.2 Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1; opzet
Verdachte heeft betoogd dat hij het slachtoffer niet opzettelijk heeft bedreigd en dat hij van dit feit daarom dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het slachtoffer eerder heeft bedreigd en dat verdachte ten tijde van de onderhavige feiten wetenschap droeg van het vrees opwekkende karakter van die eerdere bedreiging, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard met betrekking tot die eerder gepleegde bedreiging, doet aan deze vaststelling niet af. Verdachte was ten tijde van de tweede bedreiging – zoals volgt uit hetgeen onder 6 is overwogen – wel volledig toerekeningsvatbaar – en heeft zich zodoende welbewust voor de tweede maal tot het slachtoffer gericht met een tekst die in zijn algemeenheid voor bedreiging is geschikt. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem op het internet geplaatste tekst bij het slachtoffer de redelijke vrees dat hij het leven zou kunnen verliezen, teweeg zou brengen en acht opzet, in de zin van voorwaardelijk opzet, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Nu de telastelegging voor het overige eveneens is bewezen, is naar het oordeel van de rechtbank de telastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
4.3 Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2; opruiing
Genoemde raadsvrouw heeft betoogd dat de door verdachte op het internet geplaatste tekst zich, mede gelet op de context waarin deze geplaatst is, niet laat kwalificeren als opruiing en dat verdachte daarom van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat naast het feit dat de teksten ophitsend en nauwelijks verhullend van aard zijn, in aanmerking dient te worden genomen dat de teksten kort voor de verkiezingen van 22 november 2006 op het internet zijn geplaatst en nadrukkelijk verwijzen naar de gewelddadige gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de aanloop tot de parlementsverkiezingen van 2002. Juist deze gebeurtenissen hebben in een vorige verkiezingsperiode enorme maatschappelijke en politieke onrust veroorzaakt en geleid tot angst onder gezagsdragers. Bovendien worden in de teksten termen gebruikt die expliciet verwijzen naar gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog, te weten “endlösen” en “fascisten(politiek)”, termen waarvan verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven de historische betekenis en achtergrond te begrijpen en die hier geen nadere uitleg behoeven. De rechtbank acht derhalve voldoende komen vast te staan dat de onderhavige teksten, in samenhang bezien, aanzetten tot ongeoorloofd handelen tegen het openbaar gezag, temeer nu deze teksten geplaatst zijn op de voor iedereen toegankelijke interne[website].
Uit de bovenstaande overweging vloeit naar het oordeel van de rechtbank bovendien voort dat verdachte zich, gelet op het huidige politieke klimaat, tenminste bewust moet zijn geweest van het opruiende karakter van deze tekst.
4.4 Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2; opruiende geschriften
Verdachte heeft betoogd dat hij noch wist noch ernstige reden had te vermoeden dat zijn teksten opruiende geschriften betroffen.
De rechtbank acht, mede gelet op het overwogene onder 4.3, voldoende komen vast te staan dat verdachte, die van bovengemiddelde intelligentie is, ernstige reden had te vermoeden dat teksten die onomwonden verwijzen naar onder meer Nazi-Duitsland en de moord op Pim Fortuijn, en waarin bovendien letterlijk staat genoteerd dat de standrechtelijke executie van de minister-president misschien wel de verstandigste beslissing is, in hun gezamenlijke context kunnen aanzetten tot ongeoorloofd handelen ten aanzien van de gezagsdragers van de democratische samenleving en in het bijzonder de minister-president.
Nu de telastelegging voor het overige eveneens bewezen is, is naar het oordeel van de rechtbank de telastegelegde opruiing wettig en overtuigend bewezen.
5. De strafbaarheid van het feit
5.1 Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft betoogd dat het door hem nagestreefde doel – de minister-president informeren over hoe er in bepaalde kringen over hem wordt gedacht en het beëindigen van het geweld in Irak - van zodanig hogere orde is, dat schending van de strafbepaling - bedreiging – daarmee wordt gerechtvaardigd.
De rechtbank vat dit betoog op als een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en overweegt hieromtrent als volgt.
Het staat eenieder in beginsel vrij uiting te geven aan zijn of haar eigen politieke opvattingen, voorzover de grenzen die aan deze vrijheid worden gesteld in de wet niet worden overschreden. Zo ook kan deze vrijheid worden beperkt indien dit noodzakelijk is in het licht van een democratische samenleving. Verdachte heeft ter terechtzitting uitvoerig betoogd dat hij door middel van zijn op het internet geplaatste teksten uiting trachtte te geven aan zijn kritiek op de oorlog en het geweld in Irak en met name de betrokkenheid van Nederland hierbij aan de zijde van de door verdachte aangeduide “coalitie van de gewilligen” en tevens trachtte de minister-president te doordringen van de wraakgevoelens die jegens hem leven in de samenleving. Dit doel kan echter nimmer rechtvaardigen dat gelijktijdig diezelfde persoon wordt bedreigd en tevens tegen het openbaar gezag wordt opgeruid. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk geworden. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Uit het door [psychiater], omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 15 december 2006 komt onder meer -zakelijk weergegeven- het navolgende naar voren:
Er zijn geen overtuigende aanwijzingen dat onderzochte lijdt aan een psychiatrische stoornis of hieraan ten tijde van het telastegelegde leed. Hij heeft overwaardige ideeën, die anders dan wanen wel kwantitatief, qua intensiteit en dominantie, maar niet kwalitatief verschillen van normale overtuigingen. Er is dus ook geen sprake van een recidiverisico op grond van een stoornis. Er is geen grond om gedwongen behandeling op te leggen. Mijn advies is onderzochte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van 14 juli 2005 ter zake van een soortgelijk feit volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard wegens een psychotische stoornis. Op grond daarvan is verdachte vervolgens veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar. Uit het rapport van voornoemde deskundige blijkt evenwel dat de psychose van verdachte – zeer waarschijnlijk veroorzaakt door destijds ten onrechter voorgeschreven medicijnen - thans in volledige remissie is.
De rechtbank verenigt zich derhalve met de conclusie van voornoemd rapport op grond van de onderbouwing ervan. Alles afwegende acht zij voldoende komen vast te staan dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan ver-dachte kunnen worden toegerekend
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen documenten dienen te worden onttrokken aan het verkeer en voorts dat het onder verdachte in beslag genomen afschrift van een psychologisch onderzoek, alsmede een computer aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder ten nadele van verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van minister-president Balkenende. Hij heeft daartoe op de interne[website] een tekst geplaatst, waarin de minister-president in enkele zinnen in verband wordt gebracht met de dood, liquidatie en executie. Door deze tekst, geplaatst op een voor iedereen toegankelijke internetsite, heeft de minister-president, blijkens de namens hem gedane aangifte, zich ernstig bedreigd gevoeld. Tevens heeft hij zich door de bedreiging aan zijn adres ernstige zorgen gemaakt over de veiligheid van zijn vrouw en kind.
Daarnaast heeft verdachte door het plaatsen van vorenbedoelde tekst en teksten waarin hij onder meer refereert aan gewelddadige politieke gebeurtenissen in een minder ver, maar ook in een recent verleden, aangezet tot ongeoorloofd handelen tegen het openbaar gezag.
Bedreiging van en opruiing tegen volksvertegenwoordigers wegens hun politieke standpunten vormen een aantasting van onze democratie, mede doordat volksvertegenwoordigers hierdoor kunnen worden belet hun normale werkzaamheden uit te voeren. Niet alleen heeft verdachte hinder toegebracht en angst gezaaid, maar tevens heeft hij bewerkstelligd dat de minister-president zich minder vrij kon bewegen dan in een democratische samenleving wenselijk is te achten.
Dat verdachte deze feiten heeft gepleegd vlak vóór de parlementsverkiezingen van 2006, terwijl in de samenleving in toenemende mate gezagsdragende personen om hun politieke kleur worden bedreigd en daardoor soms zelfs volledig afhankelijk zijn van persoonlijke bewaking, neemt de rechtbank de verdachte in het bijzonder kwalijk. Hij moest zich ervan bewust zijn dat dergelijke feiten niet alleen grote angst en onrust teweegbrengen bij de slachtoffers ervan, maar ook de samenleving raken.
Afkeurenswaardig en zorgelijk acht de rechtbank dan ook het gebrek aan inzicht dat verdachte tentoonspreidt met betrekking tot zijn handelen.
Bij feiten die zo ernstig zijn als de onderhavige, en voor de direct betrokkene en de samenleving zo verontrustend, past in beginsel het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken en zoals gerelateerd in het rapport van [psychiater] voornoemd, waaruit blijkt dat de bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit naar voren komt dat verdachte eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd, doch dat deze hem op dat moment niet toe te rekenen waren. Deze feiten zullen dan ook niet ten nadele van verdachte meewegen.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf tenslotte rekening mee dat de telastegelegde en bewezenverklaarde bedreigende tekst meer dan één delictsomschrijving vervult, namelijk die van bedreiging en opruiing en dat aldus sprake is van ééndaadse samenloop.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de duur van die op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf enigszins af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, in die zin dat de rechtbank deze gelijk zal stellen aan het aantal dagen dat verdachte thans in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts zal de rechtbank, zoals ook de officier van justitie vorderde, overgaan tot het opleggen van een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn strijd tegen de oorlog en het geweld in Irak voort zal zetten en de minister-president daarmee vereenzelvigt, zal de rechtbank hierbij een proeftijd van 3 jaar vaststellen, temeer nu J.P. Balkenende op korte termijn een vierde ambtstermijn als minister-president zal aanvangen, of inmiddels in die functie is aangetreden.
7.1 Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 Brief, kleur wit
2936084
met envelop gericht aan J.P. Balkenende
1 Brief
2936106
met envelop gericht aan [betrokkene]
6 stuks Papier
2936110
diverse schriftelijke bescheiden
die aan verdachte toebehoren, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1 Brief
2936107
kopie gericht aan [betrokkene]
1 Papier
2936116
psychologisch onderzoek [verdachte]
1 Computer Kleur rood
ACER FERRARI 3400 2936130
regnr. LXFR, serienr. 30500644900693EF22
nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 55, 132 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
Een geschrift waarin tot enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, verspreiden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat in het geschrift zodanige opruiing voorkomt
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaar[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 118 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 Brief, kleur wit
met envelop gericht aan J.P. Balkenende
1 Brief
met envelop gericht aan [betrokkene]
6 stuks Papier
diverse schriftelijke bescheiden
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 Brief
kopie gericht aan [betrokkene]
1 Papier
psychologisch onderzoek [verdachte]
1 Computer Kleur rood
Acer Ferrari 3400-2936130
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. J. Piena en W.M. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.K. Magnin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2007.