ECLI:NL:RBAMS:2021:6413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
13/298233-19 (A), 13/134773-20 (B), 13/073596-21 (C), 13/219546-20 (D), 13/205857-19 (E) (gevoegd ttz) & 13/258363-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging met een terroristisch misdrijf en meerdere mishandelingen

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een terroristisch misdrijf en mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot 150 dagen gevangenisstraf, waarvan 38 dagen voorwaardelijk. De zaak kwam voort uit een incident op 13 december 2019, waarbij de verdachte in Amsterdam dreigde met een bom en een valse bommelding deed. Hij had tegen verschillende mensen gezegd dat hij een bom bij zich had en dat hij deze in de trein zou laten ontploffen. Dit leidde tot paniek en de inzet van zwaarbewapende agenten. Daarnaast was de verdachte betrokken bij meerdere mishandelingen en beledigingen, waaronder het spugen op slachtoffers en het beledigen van een politieambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor zijn gedrag. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke straf op, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding door de reclassering. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de Politie Eenheid Amsterdam voor de kosten van het schoonmaken van een dienstvoertuig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/298233-19 (A), 13/134773-20 (B), 13/073596-21 (C), 13/219546-20 (D), 13/205857-19 (E) (gevoegd ttz) & 13/258363-17 (tul)
Datum uitspraak: 10 november 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
doch feitelijk verblijvende op het adres [verblijfadres] , [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaken A, B, C, D, en E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. Velleman, van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, en van wat de persoonlijk begeleider van verdachte, dhr. [naam begeleider] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – ten aanzien van zaak E na wijziging op de zitting van 30 september 2019 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. bedreiging met een terroristisch misdrijf,
2. het doorgeven van gegevens om een ander te doen geloven dat er een voorwerp aanwezig is dat tot ontploffing kan worden gebracht;
beide feiten gepleegd op 13 december 2019 te Amsterdam.
Zaak B
1. mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2. bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door in hun gezicht te spugen, subsidiair ten laste gelegd als belediging;
beide feiten gepleegd op 2 mei 2020 te Amsterdam;
3. bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door in hun richting te spugen, subsidiair ten laste gelegd als belediging, gepleegd op 26 april 2020 te Amsterdam;
4. belediging van [slachtoffer 5] door een middelvinger op te steken en te spugen op haar autoruit, gepleegd op 11 februari 2020 te Amsterdam;
Zaak C
mishandeling van [slachtoffer 6] , gepleegd op 3 maart 2021 te Amsterdam;
Zaak D
bedreiging van [slachtoffer 7] door haar in haar gezicht te spugen, subsidiair ten laste gelegd als belediging, gepleegd op 27 april 2020 te Amsterdam;
Zaak E
1. vernieling van een dienstvoertuig van de Politie Eenheid Amsterdam;
2. belediging van politieambtenaar [politieambtenaar] ;
beide feiten gepleegd op 25 augustus 2019.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft zich ten aanzien van het in zaak E onder 2 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Het dossier bevat namelijk geen aangifte van de ambtenaar die beledigd zou zijn, wat wel een vereiste is voor vervolging. Ook is verdachte niet over dit feit gehoord.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van dit verweer van de verdediging.
De rechtbank overweegt dat er weliswaar geen proces-verbaal van aangifte door verbalisant [politieambtenaar] in het dossier zit, maar wel een proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant [politieambtenaar] , op ambtsbelofte, heeft verklaard over de belediging, dat zij tegen verdachte heeft gezegd dat zij aangifte ging doen wegens belediging en waarin zij de officier van justitie verzoekt om tot vervolging over te gaan indien hij daar termen voor aanwezig acht. Hieruit blijkt de nadrukkelijke wens van de verbalisant dat tot vervolging wordt overgegaan. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie daarom ontvankelijk in de vervolging.
Dat verdachte niet is gehoord ten aanzien van dit feit doet daar overigens ook niet aan af. Verdachte heeft immers ter terechtzitting de gelegenheid gehad om hier een verklaring over af te leggen.
3.2
De overige vragen van 348 Sv
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primaire) feiten van alle zaken op grond van het dossier wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Verdachte ontkent dat hij de persoon is geweest die de genoemde uitlatingen heeft gedaan. De verdenking jegens verdachte is volledig gebaseerd op getuigenverklaringen en verdachte voldoet niet aan de door hen, allen verschillende en soms ook onvoldoende onderscheidende, gegeven signalementen. Ook zijn er geen foto’s gemaakt van de kleding en koffer van verdachte na zijn aanhouding. De herkenningen door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn gebrekkig en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat zij de verkeerde persoon hebben aangewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging, omdat op grond van de verklaringen van de verschillende getuigen aangenomen moet worden dat de uitlatingen in de specifieke context niet hebben geleid tot de redelijke vrees dat waarmee werd gedreigd ook daadwerkelijk uitgevoerd zou worden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het vereiste oogmerk om een ander te doen geloven dat er een voorwerp aanwezig was waardoor een ontploffing teweeg kon worden gebracht ontbrak. Uit de getuigenverklaringen blijkt namelijk dat verdachte telkens direct na de mededeling over een bom in zijn koffer heeft gezegd dat er kleding in zat.
Zaak B
Feit 1
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij eerst werd aangevallen door aangever [slachtoffer 2] , waarbij [slachtoffer 2] iets scherps in zijn handen zou hebben gehad, waardoor verdachte schrok. Vervolgens bleven aangevers volgens verdachte hem volgen en benaderen, terwijl verdachte juist de confrontatie probeerde te vermijden, en heeft [slachtoffer 2] hem geslagen.
Feiten 2 en 3
Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde bedreigingen. Geen van de aangevers heeft verklaard dat bij hen door het spugen de redelijke vrees is ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Ook is niet gebleken dat het opzet van verdachte erop gericht is geweest deze redelijke vrees te doen ontstaan. Verdachte heeft tijdens het incident niets verklaard over corona of andere ziektes.
Ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde belediging dient er rekening mee te worden gehouden dat verdachte stelt door de aangevers te zijn aangevallen.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde belediging geldt dat verdachte stelt dat hij zich het incident niet kan herinneren.
Feit 4
Verdachte moet ontslagen worden van alle rechtsvervolging (
de rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat hij heeft bedoeld dat verdachte moet worden vrijgesproken) ten aanzien van de ten laste gelegde belediging, omdat het opsteken van een middelvinger en het spugen op een raam geen belediging opleveren. Ook blijkt uit de aangifte niet dat aangeefster zich in haar goede naam en eer aangetast voelde.
Zaak C
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling van zijn zusje, omdat er sprake is geweest van noodweer.
Verdachte heeft verklaard dat hij een pizza naar zijn zusje heeft gegooid, waarna zij erg agressief werd, zij op verdachte afkwam, met haar armen ging zwaaien en verdachte een vuistslag heeft gegeven. Hier reageerde verdachte op met een klap, waarna zijn zusje nog bozer werd en in de aanval ging. Hierop heeft verdachte haar ‘geveegd’. Dit door verdachte geschetste alternatieve scenario is aannemelijk,past bij de verklaring van verdachte en bij de letselrapportage waaruit volgt dat er op het hoofd van aangeefster geen uitwendig letsel is waargenomen en enkel letsel is waargenomen aan haar vuisten. Door de vuistslag van zijn zusje was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Zaak D
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat verdachte niet voldeed aan het door aangever opgegeven signalement en daarom niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat hij het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde bedreiging, omdat aangeefster niet heeft verklaard dat bij haar de redelijke vrees is ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, niet is gebleken dat het opzet van verdachte erop was gericht om die redelijke vrees te doen ontstaan, verdachte niets heeft verklaard over corona of andere ziektes en hij bovendien bij de politie heeft verklaard dat hij niet wist dat het coronavirus overdraagbaar was via speeksel.
Zaak E
Verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde vernieling van de politieauto. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant [1] waarin is geoordeeld dat het spugen in een politieauto geen belemmering in de normale werking van die auto heeft opgeleverd, en dus niet de auto onbruikbaar heeft gemaakt. Dit zou ook zijn geïllustreerd door het feit dat verdachte na het spugen direct aansluitend, zonder voorafgaande schoonmaak, in dezelfde auto naar het politiebureau is vervoerd. Gelet hierop kunnen de gedragingen van verdachte niet worden gekwalificeerd als vernieling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraken
Zaak B, feiten 2 primair en 3 primair, en zaak D primair
De rechtbank overweegt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde bedreigingen door het spugen van verdachte naar de aangevers.
Op grond van de dossiers en de aangiften is niet komen vast te staan dat bij de aangevers de redelijke vrees is ontstaan dat zij door het spugen zwaar lichamelijk letsel konden oplopen of zouden komen te overlijden, omdat zij mogelijk zouden kunnen zijn besmet met het coronavirus. Ook naar objectieve maatstaven kan niet worden gezegd dat die redelijke vrees heeft kunnen ontstaan bij de aangevers. Verdachte heeft immers in geen van de gevallen gezegd dat hij het coronavirus bij zich droeg. Ook is niet gebleken dat het opzet van verdachte erop was gericht om die redelijke vrees bij aangevers te doen ontstaan.
Zaak B, feit 4
De rechtbank overweegt dat het opsteken van een middelvinger en het bespugen van de auto van aangeefster weliswaar zeer onbehoorlijk en onbeschoft gedrag is en dat aangeefster zich door dit gedrag ook geïntimideerd voelde, maar dat deze gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als belediging, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
4.3.2
De overige feiten
Zaak A
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan. Verdachte voldoet in grote lijnen aan de door de getuigen gegeven - en naar het oordeel van de rechtbank voldoende specifieke - signalementen en verdachte is door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aangewezen als de persoon met wie zij kort daarvoor hebben gesproken en die de betreffende uitlatingen heeft gedaan. Weliswaar stond verdachte op dat moment geblinddoekt bij zwaar bewapende agenten, maar dit maakt de herkenning naar het oordeel van de rechtbank niet onbetrouwbaar. De rechtbank merkt hierover nog op dat [getuige 1] verdachte ook al in de trein en nog voordat hij geblinddoekt op het perron stond, heeft aangewezen aan het arrestatieteam. Ook hebben getuigen [getuige 1] en [getuige 3] beiden verklaard dat de desbetreffende persoon tegen hen zei dat hij net uit detentie kwam. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat hij die dag net uit detentie kwam en dit blijkt ook uit het dossier.
Alles in onderling verband en in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan.
Feit 1
Verdachte heeft op het station en in de trein tegenover meerdere personen gezegd dat hij een bom bij zich had in zijn koffer, waarbij hij wees naar zijn koffer, en dat hij de trein en heel Nederland gaat platbombarderen. Deze uitlatingen en gedragingen van verdachte hebben naar hun aard en in de gegeven omstandigheden in het algemeen een redelijke vrees kunnen doen ontstaan bij personen die deze uitlatingen hebben gehoord dat hij daadwerkelijk een terroristisch misdrijf zou gaan plegen. Dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat zij zich niet bedreigd voelden door de uitspraken van verdachte, doet daar niet aan af. Immers is niet vereist dat de bedreiging een zodanige indruk heeft gemaakt op de bedreigde dat werkelijk vrees is opgewekt. Daarbij overweegt de rechtbank dat de uitlatingen van verdachte wel aanleiding gaven voor de meldster om 112 te bellen, waaruit een bepaalde mate van onrust en gevoel van onveiligheid blijkt.
Feit 2
Door de hiervoor genoemde uitlatingen te doen heeft verdachte ook gegevens doorgegeven met het oogmerk om een ander te doen geloven dat er in zijn koffer een voorwerp zou zitten waarmee een ontploffing teweeg zou kunnen worden gebracht.
Zaak B
Feit 1 en 2, subsidiair
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hen te slaan in het gezicht en dat verdachte hen heeft beledigd door in hun gezicht te spugen. Dit volgt uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarin zij verklaren dat verdachte eerst [slachtoffer 1] in het gezicht heeft gespuugd. [slachtoffer 2] sprak verdachte hierop aan en vervolgens spuugde verdachte [slachtoffer 2] in het gezicht en sloeg hem in het gezicht. Toen aangevers bij de galerij van de flat aankwamen, kwam verdachte opnieuw naar hen toe en in de galerij heeft hij hen opnieuw bespuugd en geslagen. De aangiftes worden ondersteund door de beschrijving van de camerabeelden van de galerij, waaruit volgt dat verdachte aangevers in het gezicht spuugt en dat hij hen heeft geslagen. Verdachte wordt op de camerabeelden door verschillende verbalisanten herkend als de persoon die spuugt en slaat en verdachte heeft ook bij de politie verklaard dat hij de persoon is die op de camerabeelden te zien is.
Het door verdachte alternatief geschetste scenario dat hij eerst zou zijn geslagen door [slachtoffer 2] vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank ook overigens onaannemelijk, zodat het beroep op noodweer door de rechtbank wordt verworpen. Zelfs al zou de rechtbank uitgaan van de verklaring van verdachte, dan zou hem nog geen geslaagd beroep op noodweer toekomen, omdat niet is gebleken dat verdachte zich niet aan de situatie kon onttrekken en het toegepaste geweld geboden was door de noodzakelijke verdediging.
Feit 3, subsidiair
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft beledigd.
Uit de aangiftes volgt dat verdachte bij het opengaan van de liftdeuren richting aangeefsters heeft gespuugd. Vervolgens heeft verdachte tegen hun “scheinheilige kankerflikkers” gezegd. Verdachte is in de lift gestapt en heeft in de lift meermalen in de richting van aangeefsters gespuugd. Verdachte heeft hierbij aangeefster [slachtoffer 3] geraakt. Zij had een klodder speeksel in haar haar en zij heeft in haar aangifte verklaard dat zij zich vies en beledigd voelde.
De verklaringen van aangeefsters worden ondersteund door de camerabeelden van de galerij. Hierop is te zien dat twee vrouwen in de lift stappen, dat de deur van de lift bijna gesloten is als een persoon komt aanrennen en zijn hand tussen de deur steekt waardoor de lift opengaat. Deze persoon wordt herkend door de verbalisant als verdachte. Vervolgens is te zien dat op het moment dat de liftdeur bijna helemaal open is, verdachte voor de ingang van de lift staat en een spuugbeweging maakt.
Zaak C
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zijn zusje [slachtoffer 6] heeft mishandeld door haar meermalen op het hoofd te stompen en te schoppen tegen haar benen. Dit volgt uit de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 4] en de bekennende verklaring die verdachte tijdens zijn politieverhoor heeft afgelegd.
De verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld uit noodweer, omdat hij eerst werd geslagen door zijn zusje, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring vindt geen verdere steun in het dossier en bovendien heeft verdachte ook verklaard dat hij eerst een pizza naar zijn zusje heeft gegooid. Hij was duidelijk de agressor in het geheel. Verdachte komt daarom geen geslaagd beroep op noodweer toe.
Zaak D
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde belediging van [slachtoffer 7] heeft begaan door haar in het gezicht te spugen. Uit de aangifte van [slachtoffer 7] volgt dat zij door een man recht in het gezicht wordt gespuugd en dat die man vervolgens de Albert Heijn is ingegaan. Aangeefster voelde zich vernederd en beledigd en in haar eer en goede naam aangetast. Aangeefster heeft een signalement gegeven van de dader. Vervolgens worden door verbalisant [verbalisant] de camerabeelden van de Albert Heijn bekeken van rond het tijdstip dat het feit is gepleegd. Zij zien één persoon die voldoet aan het signalement en die persoon wordt door meerdere verbalisanten herkend als verdachte. De rechtbank overweegt dat het door aangeefster opgegeven signalement voldoende specifiek is en overeenkomt komt met het signalement van verdachte. Bovendien heeft de verbalisant geverbaliseerd dat zij rond het tijdstip van het spuugincident geen andere personen heeft gezien die voldeden aan het door aangeefster gegeven signalement. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom vast dat het verdachte is geweest die aangeefster in haar gezicht heeft gespuugd.
Zaak E
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een dienstvoertuig van de Politie Eenheid Amsterdam onbruikbaar heeft gemaakt, door het interieur te bespugen. Dit volgt uit de aangifte en uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] . Op de achterbank, bestuurdersstoel, de stuurkolom, het dashboard, de voorruit en het computerscherm zaten meerdere klodders met speeksel. Hierdoor kon het voertuig tijdelijk niet op een behoorlijke wijze worden gebruikt voor het doel waarvoor deze was bestemd. Het voertuig moest hiervoor eerst worden gereinigd. Dat de verbalisanten eerst verdachte nog in de auto hebben vervoerd naar het politiebureau doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de ten laste gelegde belediging van politieambtenaar [politieambtenaar] heeft begaan. Dit volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [politieambtenaar] , die beiden hebben gehoord dat verdachte de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan jegens [politieambtenaar] . Ook heeft [politieambtenaar] verklaard dat ze zich door de woorden van verdachte beledigd voelde.

5.De bewezenverklaring en het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
De eendaadse samenloop van:
1.
op 13 december 2019 te Amsterdam personen heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, immers heeft hij verdachte opzettelijk voornoemde personen dreigend de woorden toegevoegd:
- ' Ik ga heel Nederland platbombarderen' en
- ' Ik ga heel Nederland platleggen' en
- ' Ik zou niet instappen, er zit een bom in de koffer en daarmee ga ik de trein platbombarderen' en
- ' In de koffer zit een bom en die ga ik opblazen',
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
op 13 december 2019 te Amsterdam gegevens heeft doorgegeven, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, meermalen (mondeling) tegen personen gezegd:
dat hij een bom bij zich had in zijn/een koffer en/of daarbij heeft gewezen naar zijn/een (rol)koffer, en/of daarbij een of meermalen gezegd dat hij Nederland gaat platbombarderen en/of platleggen en/of dat treinreizigers, althans personen, niet moesten instappen omdat er een bom in de koffer is en hij daarmee de trein gaat platbombarderen en/of opblazen,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Zaak B
1.
op 2 mei 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan of stompen;
2. ( subsidiair)
op 2 mei 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meerdere malen, in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te spugen;
3. ( subsidiair)
op 26 april 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: “schijnheilige kankerflikkers" en meerdere malen, op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] en in de richting van het lichaam van [slachtoffer 4] te spugen;
Zaak C
op 3 maart 2021 te Amsterdam [slachtoffer 6] heeft mishandeld door haar meermalen te stompen op het hoofd en haar te schoppen tegen haar benen;
Zaak D (subsidiair)
op 27 april 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 7] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 7] in het gezicht te spugen;
Zaak E
1.
op 25 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk, een politie-dienstvoertuig (merk Volkswagen, type Touran, kenteken [kenteken] ), toebehorende aan de Nationale Politie Eenheid Amsterdam, onbruikbaar heeft gemaakt door de achterbank, de stuurkolom, bestuurdersstoel, dashboard, voorruit en computerscherm van genoemde dienstvoertuig te bespugen;
2.
op 25 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [politieambtenaar] , hoofdagent van de Nationale Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten in uniform gekleed en met opsporingstaak voor calamiteiten belast, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Jij was lekker je kutje aan het vingeren" en “Ja, ik neuk je ook van voren", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar en dat daaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden dat verdachte wordt begeleid door de reclassering, inhoudende dat verdachte de begeleiding van ZAB [naam zorg] continueert, en dat verdachte de agressieregulatietraining bij Transfoor voortzet en afrondt. Ook vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van zaak A verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de LOVS-oriëntatiepunten, straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en het feit dat niet is gebleken dat er bij de getuigen en ook overigens geen sprake is geweest van paniek. Er is ook geen bom bij verdachte aangetroffen. Verzocht wordt om aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Indien de rechtbank besluit tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, wordt door de verdediging verzocht om hieraan niet de voorwaarden te verbinden die zijn geadviseerd door de reclassering in het advies van 5 augustus 2021, maar slechts te volstaan met de bijzondere voorwaarde van het meewerken aan ambulante behandeling, inhoudende het volgen van een agressieregulatietraining. Nu de agressieregulatietraining nog niet beproefd is, is een klinische behandeling nog niet aan de orde. Bovendien zou een klinische opname de ambulante behandeling, die nu eindelijk is ingezet, doorkruisen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de beoordeling of de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B en zaak D heeft de verdediging verzocht om bij de strafoplegging aan te sluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten, die geldboetes voorschrijven voor mishandeling en belediging, en daarbij het voorarrest af te trekken. Ook dient er rekening mee te worden gehouden dat verdachte openstond voor mediation.
Ten aanzien van zaak C heeft de verdediging verzocht om te volstaan met een voorwaardelijke straf, aangezien verdachte ten gevolge van dit feit drie maanden dakloos is geweest en hij spijt heeft betuigd.
Ten aanzien van zaak E heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het disproportionele geweld dat door de verbalisanten is toegepast bij de aanhouding van verdachte, hetgeen een vormverzuim is en tot strafvermindering dient te leiden. Gelet hierop en het gegeven dat verbalisant [politieambtenaar] geen aangifte heeft gedaan en dus weinig belang hechtte aan de vervolging van verdachte, wordt verzocht aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan zijn voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf en het doen van een valse bommelding, waarbij hij in de openbare ruimte tegen verschillende mensen heeft gezegd dat hij een bom bij zich had, dat hij Nederland ging platbombarderen en dat hij de trein waarin hij zich bevond zou bombarderen. Dit zijn zeer ernstige feiten die gevoelens van angst kunnen veroorzaken voor de maatschappij als geheel en voor een ieder die dit ter ore komt. Ook heeft de verdachte door zijn handelen maatschappelijke onrust veroorzaakt. Als gevolg van zijn handelen is immers een trein stilgezet, een station ontruimd en zijn zwaar bewapende agenten de trein ingegaan op zoek naar verdachte.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen die hij heeft begaan tegen twee voor hem onbekende personen en zijn zusje. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere beledigingen door mensen te bespugen en heeft hij een politieambtenaar beledigd. Dit zijn ernstige feiten en met name het spugen is een zeer naar en vies feit. Verdachte heeft door zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft de feiten telkens begaan zonder enige aanleiding. De rechtbank vindt dit onvoorspelbare en explosieve gedrag van verdachte zorgwekkend.
Ten slotte heeft verdachte een dienstvoertuig van de politie tijdelijk onbruikbaar gemaakt door die te bespugen. Verdachte heeft hiermee getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 10 december 2020, opgemaakt door psychiater drs. B.G.J. Gunnewijk en GZ-psycholoog S.A. Moonen. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in. De psycholoog rapporteert dat door verdachte maar beperkt aan het onderzoek is meegewerkt waardoor het onderzoek te weinig informatie oplevert om tot stellige diagnostische uitspraken te komen, maar de psycholoog vermoedt een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met paranoïde trekken. De psycholoog onthoudt zich van een advies betreffende de toerekenbaarheid, een inschatting van het gevaar voor recidive en een advies over begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader. De psycholoog meent dat er onvoldoende argumenten zijn voor een advies tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
De psychiater concludeert dat verdachte wordt gekend als een wantrouwende, achterdochtige man met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde kenmerken, van waaruit zich om het minste of geringste uitgedaagd of discriminerend bejegend voelt. Vanwege de doorwerking van de psychopathologie in de ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd die feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op toekomstig gebruik van geweld of dreigen met geweld door verdachte wordt als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat de psychiatrische problematiek, die diep geworteld zit in de persoonlijkheid van verdachte, een andere dan pedagogische aanpak behoeft. Verder wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbinnen een voldoende lang voorwaardelijk strafdeel met als voorwaarde ambulante behandeling bij De Waag. Een klinische behandeling wordt vooralsnog niet aangewezen geacht, omdat de ambulante behandeling nog niet beproefd is. Het zal daarnaast veel weerstand oproepen bij verdachte, omdat hij zich dan te ernstig beperkt zal voelen in het werken aan zijn toekomst.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 5 augustus 2021, opgemaakt door M. Staphorst. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in. De reclassering acht een ambulante behandeling niet toereikend om het risico op recidive en geweld te kunnen verminderen, gelet op de problematiek en houding van verdachte. Verdachte heeft echter sinds juni 2021 met behulp van de reclassering een woonplek verkregen in een begeleid wonen instelling in [plaats] . Sindsdien is er een verandering in zijn gedrag waarneembaar en is het contact met de
reclassering verbeterd. Deze periode is echter van een te korte duur om te kunnen aangeven of
verdachte deze lijn weet vol te houden. De reclassering vermoedt dat verdachte bij mogelijke toekomstige tegenslagen zal terugvallen in zijn eerdere gedrag. Het IFZ heeft een indicatie afgegeven voor een langdurige opname, die gedurende het toezicht kan worden ingezet indien de reclassering dit nodig acht, zoals bij escalatie of terugval in agressief gedrag of delictpleging. Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen, meewerken aan schuldhulpverlening en het verrichten van dagbesteding.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van GGZ Tactus Zutphen van 6 oktober 2021, opgemaakt door D. Landman. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergeven, het volgende in. Verdachte heeft zich vrijwillig laten plaatsen in begeleid wonen op 4 juni 2021. De periode binnen begeleid wonen bestaat uit afwezigheid en conflictueuze situaties. Verdachte houdt zich op geen enkele wijze aan aanwijzingen en toont zich niet bereid tot gedragsverandering en heeft continue strijd met Tactus Reclassering, Inforsa Reclassering en de ingezette hulpverlening. Geadviseerd wordt om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om op korte termijn met voorwaarden en/of toezicht de risico's te beperken, daar waar verdachte weigert mee te werken aan het reclasseringstoezicht.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting reclasseringswerker R.P. Mandjes, verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa, telefonisch als deskundige gehoord. Hij heeft voornoemd rapport bevestigd. In aanvulling hierop heeft hij naar voren gebracht dat als de rechtbank toch besluit om bijzondere voorwaarden op te leggen, dat het goed zou zijn als de mogelijkheid van een klinische opname blijft bestaan.
Daarnaast heeft de rechtbank de persoonlijk begeleider van verdachte [naam begeleider] ter terechtzitting gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte bij [naam zorg] begeleid woont en een ambulante behandeling, inhoudende een agressieregulatietraining, ondergaat. Dit gaat tot op heden goed, verdachte komt zijn afspraken na en hij is prettig in het contact.
Toerekenbaarheid
De rechtbank neemt de conclusie en het advies van de psychiater in het Pro Justitia-rapport over en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Gelet op het Pro Justitia-rapport en het rapport van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het adolescentenstrafrecht niet van toepassing is.
De straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken door rechtbanken en gerechtshoven zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die gelden voor mishandeling en belediging.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 20 oktober 2021, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict tot een deels voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte onderhavige feiten heeft begaan gedurende de proeftijd behorende bij die voorwaardelijke straf. .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de laatste tijd tot zichzelf is gekomen en heeft ingezien dat nu het moment is gekomen dat hij zijn leven een positieve invulling moet gaan geven en de kansen moet aangrijpen om te bouwen aan zijn toekomst. Verdachte is aan het solliciteren voor werk, heeft zich ingeschreven voor een opleiding en wil leren omgaan met zijn frustraties. De rechtbank overweegt dat verdachte nog jong is en dat hij nog de kans heeft om zijn leven een andere wending te geven. De rechtbank ziet echter ook dat het snel de verkeerde kant op kan gaan met verdachte, indien hij daarbij niet wordt begeleid en geen hulp ontvangt in de vorm van behandeling. De reclassering heeft gerapporteerd dat zij, bij gebrek aan medewerking van verdachte, hem niet meer kunnen begeleiden. Verdachte heeft echter ter terechtzitting zich gemotiveerd en bereid verklaard om de behandeling die hij nu ondergaat bij Transfore en het begeleid wonen bij [naam zorg] voort te zetten. De rechtbank vindt het belangrijk dat deze vorm van begeleiding en behandeling wordt voortgezet.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank niet dat verdachte een langere onvoorwaardelijke (gevangenis)straf moet krijgen dan hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wel zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden aan de proeftijd, zoals geadviseerd in het rapport van 5 augustus 2021, met uitzondering van de mogelijkheid tot opname in een zorginstelling. Voor dit laatste ziet de rechtbank geen aanleiding nu het ambulante traject nog nauwelijks is opgestart en er als onderdeel van de ambulante behandelverplichting ook een mogelijkheid tot kortdurende klinische opname bestaat.
De rechtbank beveelt ook de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] vordert als gemachtigde namens de Politie Eenheid Amsterdam € 58,08 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De schade bestaat uit de kosten voor het schoonmaken van het dienstvoertuig door een gecontracteerd schoonmaakbedrijf.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair is verzocht de vordering af te wijzen, omdat die onvoldoende is onderbouwd. De verdediging betwist dat het gevorderde bedrag bij de benadeelde partij in rekening is gebracht. Er is door de benadeelde partij geen factuur of een betalingsbewijs ingebracht ter onderbouwing. Het enkele bewijs dat is ingebracht betreft een uitnodiging tot inschrijving schoonmaakdienstverlening. Of dit tot een contract heeft geleid wordt niet duidelijk. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een contract, dan blijkt er niet uit waarom in dit geval de externe schoonmaker gehouden was om het voertuig schoon te maken. Uit de stukken blijkt immers niet dat het spugen in een politieauto als calamiteit moet worden aangemerkt.
Meer subsidiair is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, omdat er geen ruimte is in het strafproces voor een andere bewijsopdracht.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak E onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het dienstvoertuig is immers bespuugd en moest worden schoongemaakt alvorens het opnieuw in gebruik kon worden genomen. De kosten voor het schoonmaken vloeien dus direct voort uit het bewezenverklaarde feit. Voorts oordeelt de rechtbank dat niet door de benadeelde partij hoeft te worden bewezen dat het bedrag is overgemaakt aan het schoonmaakbedrijf.
De rechtbank zal dan ook de vordering in zijn geheel toewijzen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 27 augustus 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/258363-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 3 april 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uur, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering zal worden afgewezen.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, omdat het een geheel ander soort feit betreft. Subsidiair is verzocht de proeftijd te verlengen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Desalniettemin zal de rechtbank de vordering afwijzen, omdat de rechtbank toewijzing niet opportuun acht gelet op de in dit vonnis opgelegde straf en bijzondere voorwaarden.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 63, 142a, 266, 267, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder 2 primair, 3 primair, 4, en het in zaak D onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
de eendaadse samenloop van
bedreiging met een terroristisch misdrijf
en
gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.
Ten aanzien van zaak B, onder feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair en ten aanzien van zaak D subsidiair: telkens:
eenvoudige belediging.
Ten aanzien van zaak B, onder feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van zaak C:
mishandeling.
Ten aanzien van zaak E, onder feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Ten aanzien van zaak E, onder feit 2:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
38 (achtendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering:verdachte meldt zich binnen 5 dagen na heden bij GGZ Tactus Zutphen Reclassering op het adres Verlengde Ooyerhoekseweg 30 te Zutphen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname):verdachte werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen voor zijn agressieproblematiek, psychiatrische problematiek en mogelijk middelenproblematiek door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
    Bij overmatig middelengebruik, agressief gedrag of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling,detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:verdachte verblijft bij [naam zorg] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • Meewerken aan schuldhulpverlening:verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • Dagbesteding:verdachte werkt mee aan het verrichten van dagbesteding, indien dit door de reclassering wordt geïndiceerd.
Geeft aan GGZ Tactus Zutphen de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Amsterdam:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Politie Eenheid Amsterdam voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Politie Eenheid Amsterdam aan de Staat € 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/258363-17 af.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en R. Klein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2021.