ECLI:NL:RBAMS:2021:6379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
20/3251
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van cameratoezicht in een appartementencomplex en de afweging tussen privacybelangen en beveiligingsbelangen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, bewoonster van een appartement, en de Autoriteit Persoonsgegevens, met de Vereniging van Eigenaren (VvE) als derde-partij. De eiseres was het niet eens met de plaatsing van nieuwe beveiligingscamera's in haar flatgebouw, die volgens haar in strijd waren met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De VvE had besloten om de camerabewaking te vernieuwen, en de Autoriteit Persoonsgegevens had het verzoek van eiseres om handhavend op te treden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de VvE een gerechtvaardigd belang had bij de plaatsing van de camera's, aangezien deze dienden ter beveiliging van de eigendommen en om incidenten te kunnen onderbouwen met camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op de privacy van eiseres beperkt was en dat de VvE voldoende waarborgen had ingebouwd om de privacy van bewoners te beschermen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en droeg de verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3251

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mrs. G. Spruyt en [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: de
Vereniging van eigenaren [naam flatgebouw](de VvE), te Amsterdam
(gemachtigden: [naam 3] en [naam 2] )

Procesverloop

Met een besluit van 26 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden in verband met de aanwezigheid van beveiligingscamera’s in het flatgebouw waarin zij woont afgewezen.
Met een besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De VvE heeft zich ook laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de VvE in de gelegenheid te stellen haar stellingen over de besluitvorming binnen de VvE met betrekking tot de plaatsing van de camera’s te onderbouwen en nadere door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden.
Op 10 augustus 2021 heeft de rechtbank aan partijen gevraagd of zij nog een behandeling ter zitting willen. Eiseres heeft op 12 augustus 2021 laten weten dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Verweerder en de VvE hebben niet gereageerd. De rechtbank heeft daarna bepaald dat een nieuw onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure is voorafgegaan
1. Eiseres is bewoonster van een appartement in het [naam flatgebouw] en als eigenares van het appartementsrecht lid van de VvE. In dit flatgebouw heeft de VvE besloten om de camerabewaking te vernieuwen. Eiseres is het met het plaatsen van de nieuwe camerabewaking niet eens en heeft zich met een e-mail van 26 november 2018 tot verweerder gewend om zich daarover te beklagen.
2.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij geen normovertreding in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (de AVG) heeft vastgesteld. Volgens verweerder heeft de VvE een gerechtvaardigd belang bij het plaatsen van de camera’s, aangezien zij hiermee haar eigendom en dat van personen waarvan de eigendom aan haar zorg is toevertrouwd, kan beveiligen. Ook kan zij zo nodig met camerabeelden onderbouwd aangifte doen bij incidenten. Verweerder heeft in dat kader van belang geacht dat in het verleden diverse incidenten met insluipers en beschadigingen hebben plaatsgevonden.
2.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de inzet van het cameratoezicht niet disproportioneel is. De beveiligingscamera’s zijn gericht op de tochtdeuren in de toegangshal en brengen de openbare weg niet in beeld. Ook brengen de camera’s niet meer in beeld dan noodzakelijk is om het doel van verwerking te realiseren. Volgens verweerder is niet gesteld of gebleken dat het doel van verwerking op een voor eiseres minder nadelige wijze kan worden bereikt. Het beschermen van de eigendommen van de VvE en haar bewoners is bovendien niet op een andere manier te realiseren.
2.3.
Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat het recht op privacy van eiseres niet zwaarder weegt dan het belang van de VvE, nu de inbreuk op de privacy van eiseres bij het passeren van beveiligingscamera’s beperkt is tot de momenten waarin zij zich in de gemeenschappelijke ruimten bevindt. Daarnaast is verweerder van mening dat de VvE voldoende waarborgen heeft ingebouwd om het recht op privacy van de bewoners en bezoekers van het flatgebouw te beschermen. Zo mogen de beelden slechts na toestemming van de politie tegen betaling worden opgevraagd bij het bedrijf dat de camera’s heeft opgehangen en worden deze voor een maximale duur van zeven dagen opgeslagen. Voorbijgangers worden verder door stickers en een bord geïnformeerd over het cameratoezicht.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Het juridische kader en het standpunt van eiseres
4. Artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is indien en voor zover aan ten minste de voorwaarde is voldaan dat de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
5. Voor een geslaagd beroep op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG, moet aan drie voorwaarden zijn voldaan. De eerste voorwaarde is dat het belang dat door de verantwoordelijke wordt nagestreefd een gerechtvaardigd belang is. Als dat zo is, dan moet worden beoordeeld of de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van dat gerechtvaardigde belang, waarbij ook wordt getoetst aan de proportionaliteit en subsidiariteit. Met andere woorden, is de inbreuk voor de betrokkenen wel in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel? En kan het doel niet op een voor de betrokkenen minder nadelige wijze worden bereikt? De derde voorwaarde is dat er een afweging moet plaatsvinden tussen de belangen van de verantwoordelijke en de betrokkenen. [1]
6.1.
Tussen partijen is niet in geding dat er sprake is van een gerechtvaardigd belang bij de plaatsing van (de nieuwe) beveiligingscamera’s in de hal van het flatgebouw die toegang geeft tot het appartement van eiseres. Het gerechtvaardigd belang van de VvE is gelegen in het beschermen van haar eigendom en dat van personen waarvan de eigendom aan haar zorg is toevertrouwd. Ook is een gerechtvaardigd belang erin gelegen dat zij zo nodig met camerabeelden onderbouwd aangifte kan doen bij incidenten. Evenmin is in geding dat in het verleden diverse incidenten met insluipers en beschadigingen hebben plaatsgevonden.
6.2.
In geding is of aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan en of het belang van de VvE zwaarder moet wegen dan het privacybelang van eiseres. Eiseres betwist dat. Eiseres betwist ook dat de beveiligingscamera’s niet op de openbare weg zijn gericht. Zij stelt dat de beveiligingscamera’s biometrische gegevens kunnen verwerken. Centraal in het betoog van eiseres dat plaatsing van camera’s niet is geoorloofd, staat haar opvatting dat er niet op een rechtmatige wijze tot die plaatsing is besloten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtmatigheid van de besluitvorming
7. De handeling om camera's op te hangen is uitgevoerd door het bestuur, in haar hoedanigheid van uitvoerder van de taken van de VvE en, naar het bestuur stelt, als uitvoering van besluitvorming binnen de VvE. Daarover bestaat tussen partijen geen discussie. De bestuursrechter toetst de rechtmatigheid van de handelingen van het bestuur aan de AVG. De bestuursrechter toetst niet of het bestuur binnen de VvE voldoende mandaat heeft gekregen om die handeling te verrichten. Dit heeft te maken met de taakverdeling tussen de bestuursrechter en de civiele rechter. Voor zover de plaatsing van de camera’s niet te herleiden zou zijn tot een rechtsgeldig besluit van de ledenvergadering van de VvE, kan eiseres die rechtsgeldigheid betwisten via het verenigingsrecht; dat wil zeggen via de algemene ledenvergadering of desnoods via de civiele rechter.
8. De rechtbank gaat in dit geding uit van wat met de ingebrachte stukken over de besluitvorming in de ledenvergadering en over de uitvoering van besluiten door het bestuur bekend is geworden. Dat is dat in 2012 door de VvE is besloten over een beveiligingsplan dat onder andere de plaatsing van beveiligingscamera’s inhield. In 2018 heeft de VvE deze camera’s vervangen door camera’s met betere gezichtsherkenning. De camera’s zijn geplaatst in alle gemeenschappelijke ruimten van het flatgebouw en zijn gericht op toegangswegen en liften.
Is aan het noodzakelijkheidsvereiste voldaan?
De proportionaliteit
9.1.
Zoals reeds onder 8 is overwogen, zijn de camera’s gericht op de gemeenschappelijke ruimten van het flatgebouw, de toegangswegen en liften naar de appartementen. Ter zitting heeft de VvE onweersproken toegelicht dat, voor zover de openbare weg al dan niet gedeeltelijk in beeld komt, voorbijgangers door tegenlicht niet goed in beeld komen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Eiseres wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat de beveiligingscamera’s (ook) op de openbare weg zijn gericht, welk standpunt niet nader feitelijk is onderbouwd.
9.2.
Eiseres wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat de beveiligingscamera’s biometrische gegevens kunnen verwerken. Hoewel de camera’s betere gezichtsherkenning mogelijk maken dan de camera’s die voordien ter plaatse werden gebruikt, is niet gebleken dat met de nieuw geplaatste camera’s biometrische gegevens worden verwerkt. De rechtbank stelt op basis van de door partijen verstrekte informatie over de nieuw geplaatste camera’s vast dat het gaat om reguliere beveiligingscamera’s die scherpere beelden geven dan de camera’s die zijn vervangen. Het besluit tot vernieuwing is genomen vanuit de noodzaak om personen duidelijker in beeld te krijgen op het moment dat aangifte moet worden gedaan en om ontstane schade op de schadeveroorzaker te kunnen verhalen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De subsidiariteit
9.3.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de VvE tot minder vergaande beveiligingsmaatregelen dan cameratoezicht had kunnen besluiten, namelijk door betere sloten te installeren en door een bewonersprotocol op te stellen en op de naleving ervan toe te zien.
9.4.
Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de VvE het cameratoezicht ingesteld met als doel het beveiligen van haar eigendommen en die van de bewoners en het zo nodig onderbouwd aangifte kunnen doen van beveiligingsincidenten alsmede het verhalen van schade aangebracht aan bijvoorbeeld een lift ten gevolge van onrechtmatig gebruik daarvan. De rechtbank is niet gebleken dat al deze doelstellingen op een andere, minder ingrijpende manier kunnen worden gerealiseerd.
9.5.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Prevaleert het belang van cameratoezicht boven het recht van eiseres op bescherming van haar privacy?
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder het belang van de VvE om de gemeenschappelijke eigendommen en die van de bewoners te beveiligen en zo nodig onderbouwd aangifte te kunnen doen, zwaarder laten wegen dan het belang van eiseres op bescherming van haar privacy. De rechtbank acht van belang dat is gewaarborgd dat eiseres (en personen die haar bezoeken) niet meer in beeld worden gebracht dan noodzakelijk is. Daarnaast heeft de VvE een privacyreglement opgesteld en maatregelen getroffen om de ongewenste gevolgen van cameratoezicht zoveel mogelijk te beperken, zoals het wissen van de beelden na – in elk geval - vier weken, het beveiligen van de videorecorder met een wachtwoord, de plaatsing van die recorder in een afgesloten ruimte, het limiteren van de VvE-leden die de beelden mogen controleren tot het bestuur en het bijhouden van logfiles van verrichte handelingen in een logboek. Ook worden voorbijgangers geïnformeerd over het cameratoezicht.
10.2.
De door verweerder aangenomen vereiste toestemming van de politie voorafgaand aan het kunnen raadplegen van de beelden, volgt niet uit het privacyreglement van de VvE en ook niet uit de door de VvE – onder verwijzing naar informatie van het door haar gecontracteerde beveiligingsbedrijf Roomsecure – gegeven antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen. Met de enkele stelling van de VvE is deze waarborg om het gebruik van beelden te beperken niet aannemelijk geworden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de waarborgen die er wel zijn, zoals hierboven genoemd, de bescherming van de privacy van eiseres afdoende is gewaarborgd.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat pas hangende beroep, en na vragen van de rechtbank en aan de VvE, de feitelijke situatie zoals onder 10.1 en 10.2 genoemd, duidelijk is geworden. Dat betekent dat verweerders besluitvorming in die zin gebrekkig was, en dat verweerder bij de het bestreden besluit uitgegaan is van andere, achteraf gebleken deels onjuiste, feiten en omstandigheden. Het had op de weg van verweerder gelegen in de bestuurlijke fase, gelet op hetgeen door eiseres naar voren was gebracht, nader onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij verweerders oordeelsvorming omtrent de subsidiariteit en de proportionaliteit.
11.2.
Nu deze feiten en omstandigheden hangende het beroep alsnog zijn vastgesteld, en er geen aanleiding is het bestreden besluit op inhoudelijke gronden te vernietigen, is er naar het oordeel reden om op grond van artikel 6:22 van de Awb het vastgestelde gebrek in verweerders besluitvorming te passeren.
Conclusie
11. De rechtbank concludeert dat verweerder met het bestreden besluit terecht zijn weigering heeft gehandhaafd om op te treden tegen de vernieuwde plaatsing van beveiligingscamera’s in het flatgebouw waarin eiseres woont. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het beroep is ongegrond.
12. Op grond van hetgeen onder overweging 11.1 en 11.2 is opgenomen is er aanleiding voor een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht. Van proceskosten van de kant van eiseres is niet gebleken en voor een vergoeding daarvan bestaat dus geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. T.L. Fernig - Rocour en mr. M. Greebe, leden, in aanwezigheid van mr. L.N. Linzey, griffier. De uitspraak wordt uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van 29 juli 2019, nr. C-40/17, ECLI:EU:C:2019:629.