ECLI:NL:RBAMS:2021:6355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
9267271 EA 21-389
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet van een medewerker door een schoonmaakbedrijf met toekenning van billijke vergoeding en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, Marmorai B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen door Marmorai, omdat vertrouwelijke stukken van een advocatenkantoor in zijn bedrijfsbus waren aangetroffen. De werknemer betwistte echter dat deze stukken door hem in de bus waren geplaatst of dat hij hiervan op de hoogte was. De kantonrechter oordeelde dat Marmorai niet voldoende bewijs had geleverd dat de werknemer verantwoordelijk was voor de aanwezigheid van de stukken in de bedrijfsbus. Hierdoor was er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet, wat leidde tot de conclusie dat het ontslag niet rechtsgeldig was.

De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 5.000,00, evenals een gefixeerde schadevergoeding van € 4.590,09 en een transitievergoeding van € 1.004,69. Daarnaast werd Marmorai veroordeeld tot betaling van achterstallig loon van € 2.226,59. De rechter oordeelde dat de werkgever de werknemer onvoldoende had ondersteund tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en dat de communicatie tussen beide partijen te wensen overliet. De proceskosten werden eveneens aan Marmorai opgelegd, aangezien zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9267271 EA 21-389
beschikking van: 4 november 2021

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
nader te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M.M.C. van der Sanden,
t e g e n

Marmorai B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
nader te noemen: Marmorai,
gemachtigde: mr. P.A. Charbon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft in een verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 28 juni 2021, een verzoek gedaan om wegens de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Marmorai aan hem ten laste van Marmorai een billijke vergoeding toe te kennen.
Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om Marmorai te veroordelen om aan hem een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen.
Verder heeft [verzoeker] verzocht om betaling van rente, betaling van het bedrag van een onterechte verrekening op zijn eindafrekening, een verklaring voor recht dat het aan hem verleende ontslag vernietigbaar is en een veroordeling van Marmorai tot nakoming van re-integratieverplichtingen jegens [verzoeker] .
Marmorai heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Op 28 september 2021 is de zaak mondeling behandeld. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Marmorai is verschenen bij haar directeur [directeur] en de gemachtigde. Verder zijn aan de zijde van Marmorai verschenen de heer [operational manager] (operational manager) en mw. [medewerker PZ] (medewerker PZ). Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] nog een productie ingediend.
Beschikking is nader bepaald op heden.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Marmorai is een dienstverlener op het gebied van reiniging van natuursteen.
1.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 6 januari 2020 voor de bepaalde tijd van zes maanden in dienst getreden bij Nitesco, een zusterorganisatie van Marmorai. Met ingang van 6 juli 2020 is hij voor de bepaalde tijd van zes maanden in dienst getreden van Marmorai. Dit contract is eenmaal voor dezelfde duur verlengd tot 6 juli 2021. Zijn functie was uitvoerend technisch medewerker. Zijn salaris bedroeg € 2.183,93 bruto per maand.
1.3.
Voor de uitvoering van zijn werkzaamheden had [verzoeker] een bedrijfsbus tot zijn beschikking.
1.4.
In het personeelshandboek van Nitesco staat voorgeschreven dat een ziekmelding door de persoon zelf telefonisch dient te geschieden bij de directie.
1.5.
Op 8 februari 2021 heeft [verzoeker] zich wegens een val met zijn fiets per WhatsApp ziekgemeld bij [projectmanager] (projectmanager/meewerkend voorman). [projectmanager] heeft daarop gereageerd onder meer met de mededeling de ziekmelding per WhatsApp niet te accepteren en hem de volgende dag op het werk te verwachten. [verzoeker] heeft daarop te kennen gegeven het hiermee niet eens te zijn en is de volgende dag niet verschenen.
1.6.
Op 15 februari 2021 heeft er bij Marmorai een gesprek plaatsgevonden tussen [projectmanager] en [operational manager] namens Marmorai en [verzoeker] . In dat gesprek is afgesproken dat [verzoeker] de volgende dag weer zou gaan werken.
1.7.
Op diezelfde dag heeft [verzoeker] per WhatsApp aan [operational manager] meegedeeld dat hij toen hij van het gesprek naar huis reed hij last kreeg van druk op de borst. Op 16 februari 2021 heeft [verzoeker] per WhatsApp aan [operational manager] meegedeeld dat hij denkt overwerkt te zijn en dat hij met zijn dokter heeft afgesproken een psycholoog in te schakelen. [verzoeker] is niet komen werken.
1.8.
Bij brief van 21 februari 2021 heeft [operational manager] namens Marmorai aan [verzoeker] een officiële waarschuwing gegeven wegens ziekmelding in strijd met de geldende voorschriften en ongeoorloofde afwezigheid bij een gesprek op 9 februari 2021.
1.9.
Op 24 februari 2021 heeft [verzoeker] het spreekuur van de bedrijfsarts van Marmorai bezocht. De bedrijfsarts heeft in een rapport verklaard dat [verzoeker] arbeidsongeschikt is op medische gronden en nog niet kan beginnen met werken. Voorts heeft hij verklaard dat de arbeidsrelatie een aandachtspunt is, reden waarom hij mediation adviseert.
1.10.
De bedrijfsbus van [verzoeker] stond gedurende zijn arbeidsongeschiktheid voor zijn huis. Op 2 maart 2021 heeft [projectmanager] via WhatsApp aan [verzoeker] gevraagd of hij die dag kon langskomen om wat spullen uit de auto te halen. [verzoeker] antwoordde dat hij thuis was, maar dat [projectmanager] voor de zekerheid een reservesleutel mee moest nemen, omdat [verzoeker] misschien even weg zou zijn naar het ziekenhuis. Een medewerker van Marmorai, [naam medewerker 1] genaamd, heeft daarop met gebruikmaking van een reservesleutel de bedoelde spullen uit de auto gehaald.
1.11.
Op 9 maart 2021 heeft [verzoeker] opnieuw het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft toen verklaard dat [verzoeker] beperkingen heeft in persoonlijk en sociaal functioneren, tillen, dragen, duwen en trekken. Hij verklaart dat [verzoeker] nog moet herstellen en nog niet kan werken. Een gesprek over de arbeidsrelatie is nog te belastend voor [verzoeker] . Het eerder advies om mediation in te zetten komt te vervallen. De bedrijfsarts adviseert om belangstellend contact te houden. De bedrijfsarts heeft een vervolggesprek op 6 april 2021 bepaald.
1.12.
Op 15 maart 2021 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de directeur van Marmorai [directeur] en [verzoeker] . In een door [directeur] opgemaakt gespreksverslag staat onder meer vermeld dat [verzoeker] uithaalt naar zijn leidinggevende [operational manager] die hij een antisociale narcist noemt. Hij beschuldigt [operational manager] ervan dat deze door zijn gedrag een hartaanval van een medewerker heeft veroorzaakt. Hij stelt een burn-out te hebben en bekritiseert de bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] , die weigert hem daarop te testen.
1.13.
Op 17 maart 2021 heeft [verzoeker] per e-mail aan [operational manager] verzocht om aan de Arbo-arts door te geven dat hij op 6 april 2021 verhinderd is vanwege een belangrijke afspraak. Op 19 maart 2021 heeft [directeur] per e-mail aan [verzoeker] bericht dat het niet mogelijk is gebleken om de afspraak met de bedrijfsarts binnen die week te verzetten. [directeur] vraagt, mede omdat [verzoeker] niet heeft verteld waarom hij niet op het spreekuur kan verschijnen, om toch te verschijnen op 6 april 2021, aangezien het echt belangrijk is om geen verdere vertraging op te lopen.
1.14.
Op 18 maart 2021 heeft, na voorafgaand bericht van [projectmanager] aan [verzoeker] , een medewerker van Marmorai de bedrijfsauto van [verzoeker] met gebruikmaking van de reservesleutel opgehaald.
1.15.
Bij brief van 24 maart 2021 heeft [operational manager] [verzoeker] in verband met diens uitspraken in het gesprek met [directeur] en zijn slechte bereikbaarheid een officiële waarschuwing gegeven.
1.16.
Bij e-mail van 26 maart heeft [verzoeker] bij [directeur] geprotesteerd tegen de officiële waarschuwing. In een e-mail van diezelfde datum aan [verzoeker] heeft [directeur] geschreven dat het hem opviel dat [verzoeker] nog niet had gereageerd op zijn e-mail van 19 maart. Hij verzoekt om die dag nog te bevestigen dat [verzoeker] op 6 april 2021 zal verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. [directeur] zegt het stilzwijgen en de houding van [verzoeker] een groot probleem te vinden en stelt een loonstop in het vooruitzicht als dat niet verandert.
1.17.
Bij e-mail van 29 maart 2021 heeft [directeur] aan [verzoeker] geantwoord dat de waarschuwing weloverwogen is genomen vanwege onacceptabele uitspraken over [operational manager] en Marmorai, alsmede het spreken van onwaarheden tegen de bedrijfsarts. [directeur] zegt dat hij na het gesprek van 15 maart 2021 [operational manager] in het kader van hoor en wederhoor op de hoogte heeft gesteld van de uitspraken van [verzoeker] .
1.18.
Bij e-mail van 2 april 2021 heeft [directeur] aan [verzoeker] meegedeeld dat Marmorai is overgestapt naar een andere Arbodienst en dat er voor [verzoeker] een afspraak is gepland op 12 april 2021.
1.19.
Bij een tweede e-mail van 2 april 2021 heeft [directeur] aan [verzoeker] verzocht om op 6 april 2021 op kantoor te komen om een belangrijke kwestie te bespreken. Hij verzoekt [verzoeker] om te bevestigen dat hij zal verschijnen.
1.20.
Bij e-mail van 4 april 2021 aan [directeur] heeft [verzoeker] verklaard dat het erg stressvol is om dit vlak voor 6 april te horen. Hij verklaart op 12 april 2021 te zullen verschijnen bij de nieuwe bedrijfsarts.
1.21.
Bij e-mail van 5 april 2021 aan [verzoeker] heeft [directeur] opgemerkt dat [verzoeker] niet heeft gereageerd om zijn verzoek om op kantoor te verschijnen. Hij zegt dat de afspraak dringend, belangrijk is en geen uitstel verdraagt.
1.22.
Bij e-mail van 6 april 2021 om 6.46 uur aan [directeur] beklaagt [verzoeker] zich over de druk die Marmorai week in week uit op zijn schouders heeft gelegd. Hij zegt zich niet goed genoeg te voelen om die dag op kantoor te verschijnen.
1.23.
In een e-mail van diezelfde datum aan [verzoeker] heeft [directeur] geschreven dat er op 2 april 2021 in de bedrijfsauto van [verzoeker] zeer vertrouwelijke stukken zijn gevonden die eigendom zijn van een van de klanten van Marmorai. [directeur] schrijft dat voordat hij beslist over de consequenties hiervan, hij [verzoeker] de kans geeft om uit te leggen hoe die stukken daar zijn gekomen. Hij nodigt [verzoeker] uit om daartoe de volgende dag op kantoor te komen. Hij verzoekt [verzoeker] om nog diezelfde dag te bevestigen dat hij komt. In een e-mail van 7 april 2021 in de ochtend heeft [directeur] [verzoeker] nogmaals verzocht zijn komst te bevestigen. [verzoeker] heeft daarop niet geantwoord en is op de uitnodiging niet verschenen.
1.24.
Bij brief van 8 april 2021 heeft [directeur] [verzoeker] op staande voet ontslagen vanwege de vondst van vertrouwelijke stukken, welke stukken eigendom waren van een advocatenkantoor dat klant is van Marmorai. [directeur] verklaart dat de stukken niet zonder toedoen van [verzoeker] in de bedrijfsbus terecht gekomen kunnen zijn, althans dat hij daarvan moet hebben geweten dan wel dit had moeten melden.
1.25.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft de advocaat van [verzoeker] gemotiveerd geprotesteerd tegen het gegeven ontslag.
1.26.
Bij brief van 11 mei 2021 heeft de advocaat van Marmorai onder aanvoering van redenen verklaard dat Marmorai het ontslag handhaaft.
1.27.
Op 5 mei 2021 heeft Marmorai een eindafrekening opgemaakt en daarbij het bedrag van de gefixeerde schadevergoeding verrekend met het aan [verzoeker] in het kader van die eindafrekening toekomende bedrag.

Verzoek

2. [verzoeker] verzoekt:
- een verklaring voor recht dat het op 8 april 2021 gegeven ontslag vernietigbaar is;
- toekenning ten laste van Marmorai van een billijke vergoeding van € 28.037,26;
- veroordeling van Marmorai tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 4.590,09 en een transitievergoeding van € 1.004,69;
- veroordeling van Marmorai tot correctie van de eindafrekening per 8 april 2021 met ongedaanmaking van de verrekening met een bedrag aan gefixeerde schadevergoeding; veroordeling tot betaling van wettelijke rente;
- veroordeling van Marmorai tot het nakomen van de ten aanzien van [verzoeker] rustende re-integratieverplichtingen.
3. [verzoeker] stelt daartoe dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. Hij betwist de aanwezigheid van vertrouwelijke stukken in zijn bus, want die lagen er niet in toen de bus bij zijn huis werd opgehaald. Voor het geval er werkelijk stukken in de bus zijn aangetroffen dan betwist [verzoeker] dat die daar door zijn toedoen of met zijn medeweten terecht zijn gekomen.
4. Nu de arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met de wettelijke eisen heeft [verzoeker] recht op een compensatie in de vorm van een billijke vergoeding voor ten onrechte niet genoten loon en vanwege het ernstig verwijtbaar handelen van Marmorai, aldus [verzoeker] . Dit ernstig verwijtbaar handelen bestaat ook uit het gedrag van Marmorai tijdens de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] . Marmorai heeft de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] niet serieus genomen. Marmorai heeft ondanks advies van de bedrijfsarts om slechts belangstellend contact te houden [verzoeker] bedolven onder e-mails, WhatsApps en telefoontjes van de directeur, waaronder 2 onterechte officiële waarschuwingen. Naast een billijke vergoeding heeft [verzoeker] vanwege het onregelmatig ontslag recht op de gefixeerde schadevergoeding, een correcte eindafrekening met terugbetaling van het door Marmorai op de eindafrekening ten onrechte in mindering gebrachte bedrag aan schadevergoeding. Ook dient Marmorai veroordeeld te worden om in het kader van haar re-integratieverplichtingen een door Stichting Burnout geoffreerd hersteltraject te financieren, aangezien [verzoeker] een burn-out heeft waarvan de kernoorzaak is gelegen in een overmaat van stressoren die zich op het werk bevinden, aldus [verzoeker] .

Verweer

5. Marmorai verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat voor haar vaststaat dat de vertrouwelijke stukken niet zonder toedoen van [verzoeker] in de bedrijfsbus terecht gekomen kunnen zijn. In ieder geval heeft hij het geweten, of had hij het moeten weten en moeten melden. [verzoeker] is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn bus. Hij was de enige die toegang had tot de bus. Door te weigeren om te komen praten over de vondst van de stukken heeft [verzoeker] Marmorai geen andere keus gelaten dan te beslissen op basis van de op dat moment gebleken feiten. De weigering om mee te werken aan een onderzoek in het kader van een dringende reden is op zichzelf al een ontslag op staande voet waardig. Dat [verzoeker] de uitnodigingen niet zou hebben gelezen, omdat hij geen mails meer durfde te openen is ongeloofwaardig.
6. Voor het geval geoordeeld zou worden dat het ontslag wel onterecht is gegeven betwist Marmorai de hoogte van de verzochte billijke vergoeding. Marmorai erkent wel dat zij in dat geval een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is, die zij stelt op € 4.590,09 bruto, alsmede gehouden is om een door haar zelf als gefixeerde schadevergoeding ingehouden bedrag van € 2.226,59 bruto terug te betalen. Marmorai betwist gehouden te zijn om te betalen voor een geoffreerd coachingstraject, aangezien dit is opgesteld zonder overleg met Marmorai en/of een bedrijfsarts. Als de dringende reden zal blijken te ontbreken zal Marmorai als eigen risicodrager haar bedrijfsarts inschakelen, aldus Marmorai.

Beoordeling

7. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet op grond van een dringende reden terecht is gegeven. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet sprake zijn van een onverwijlde opzegging wegens een dringende reden en die reden moet onverwijld aan de werknemer zijn medegedeeld.
8. Indien zou komen vast te staan dat [verzoeker]
bewustvertrouwelijke stukken van het advocatenkantoor heeft meegenomen en die in zijn bedrijfsbus heeft gelegd, dan wel indien hij wist dat deze stukken in zijn bedrijfsbus terecht waren gekomen, zonder dat hij daar melding van maakte, is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een dringende reden voor ontslag. [verzoeker] betwist echter dat de betreffende stukken in zijn bedrijfsbus lagen op het moment dat deze bij hem voor de deur stond, althans dat hij die stukken in de bedrijfsbus heeft gelegd of van de aanwezigheid van die stukken heeft geweten. Onder die omstandigheden is het aan Marmorai om haar stellingen dienaangaande te bewijzen.
9. Dat de stukken door toedoen van [verzoeker] in bedrijfsbus zijn gekomen en dat [verzoeker] zich daarvan bewust was, is niet komen vast te staan. Het mag zo zijn dat deze door Marmorai als vaststaand aangenomen gang van zaken niet valt uit te sluiten, maar dat neemt niet weg dat er alternatieve scenario’s zijn die evenmin vallen uit te sluiten. Ten eerste heeft op 2 maart 2021 een medewerker, [naam medewerker 1] , toegang tot de auto gehad en is de auto op 18 maart 2021 door een andere medewerker ( [naam medewerker 2] ) opgehaald. Vervolgens heeft [naam 1] twee weken later op 2 april 2021 de auto leeggehaald en toen naar eigen verklaring de betreffende stukken gevonden.
10. Op grond van de verklaring van [naam 1] kan hoogstens bewezen worden verklaard dat de betreffende stukken op 2 april 2021 in de auto hebben gelegen. Hoe die daar gekomen zijn is met die verklaring niet komen vast te staan en dus ook niet dat deze daar door [verzoeker] zijn neergelegd of met zijn medeweten lagen. Daarbij geldt dat de bedrijfsbus tussen 18 maart en 2 april 2021 op het terrein van Marmorai heeft gestaan en dat die met de bij Marmorai aanwezige reservesleutel was te openen. Met het verweer van Marmorai dat het niet zo kan zijn dat een andere werknemer de stukken in de auto heeft gelegd omdat haar werknemers daar geen enkel belang bij hadden miskent Marmorai dat evenmin valt in te zien wat voor belang [verzoeker] daarbij zou kunnen hebben. Ook al is het zo dat [verzoeker] in januari 2021 nog heeft gewerkt bij het betreffende advocatenkantoor en dat de stukken, naar onbetwist is gesteld, betrekking hadden op een zitting rond die tijd, dan nog is dat geen dwingende aanwijzing dat [verzoeker] die stukken heeft meegenomen. Ook valt niet uit te sluiten dat de aanwezigheid van de stukken in de bedrijfsbus het gevolg is van een vergissing. Ook als die vergissing door [verzoeker] zou zijn gemaakt dan levert dat nog geen dringende reden voor ontslag op.
11. Dat betekent dat de dringende reden niet is komen vast te staan. Daaruit volgt dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, omdat het is gegeven in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Dat betekent dat op grond van het bepaalde in artikel 7:681 BW het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar is, nu [verzoeker] in verband met het einde van zijn contract voor bepaalde tijd per 6 juli 2021 heeft afgezien van een vordering tot vernietiging van het ontslag.
12. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. In zijn beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle) heeft de Hoge Raad een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de begroting van de billijke vergoeding. De Hoge Raad overweegt dat de begrotingswijze en omvang van de billijke vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij op de rechter een motiveringsplicht rust. Voorts dient de billijke vergoeding naar haar aard in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag, maar kan met die gevolgen wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Tot de mee te wegen omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Voorts kan daartoe behoren - voor zover het om in de toekomst te derven loon gaat - of de redenen die de werknemer heeft om af te zien van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet, en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van artikel 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter.
13. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer staat er niet aan in de weg dat een werkgever daarnaast ook kan worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Artikel 7:681 lid 1 BW sluit die aanspraak en een samenloop met de billijke vergoeding niet uit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan een aanspraak op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging vervolgens weer wel meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
14. [verzoeker] heeft een billijke vergoeding verzocht van € 28.037,26. Dat bedrag bevat behalve een bedrag aan gederfd loon, bedragen ter zake pensioenschade, misgelopen toekomstig loon, een correctie op de transitievergoeding en een bedrag aan immateriële schade.
15. Gelet op de onder 12 weergegeven uitgangspunten zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,00. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat ook [verzoeker] een verwijt valt te maken van de gang van zaken voorafgaand aan het ontslag. [directeur] heeft [verzoeker] bij e-mail van 6 april 2021 de gelegenheid gegeven om op 7 april 2021 uitleg te geven over de aanwezigheid van de stukken in zijn bedrijfsbus. [verzoeker] is niet verschenen op die uitnodiging en heeft niet gereageerd op de betreffende e-mail. Dat [verzoeker] net op dat moment vanwege zijn geestelijke gesteldheid geen emails van Marmorai meer durfde te openen en daarom die uitnodiging niet heeft gelezen komt ongeloofwaardig over. Daarmee heeft [verzoeker] bewerkstelligd dat [directeur] zijn beslissing eenzijdig heeft genomen en daarbij, naar valt aan te nemen, is beïnvloed door het feit dat [verzoeker] niet is verschenen om zijn belangen te verdedigen.
16. [verzoeker] heeft gesteld dat Marmorai bovendien verwijtbaar heeft gehandeld door zijn arbeidsongeschiktheid niet serieus te nemen en hem ten onrechte te bedelven onder emails en hem daarbij twee onterechte waarschuwingen te geven. Ten aanzien van de waarschuwing naar aanleiding van het gesprek tussen [directeur] en [verzoeker] op 15 maart 2021 valt beide partijen iets te verwijten. In dat gesprek, waarvan [verzoeker] had mogen aannemen dat dit vertrouwelijk was, heeft [verzoeker] ongepaste uitspraken gedaan over zijn leidinggevende [operational manager] . Dat [directeur] dat geen pas vond hebben en daardoor onaangenaam was getroffen valt te begrijpen. Dat gaf [directeur] het volste recht [verzoeker] ter plaatse terecht te wijzen, maar niet om een en ander door te brieven naar [operational manager] en [verzoeker] een officiële waarschuwing te geven. Met hoor en wederhoor (zie 1.17) heeft dit in ieder geval niets te maken.
17. Voor het overige valt ook [verzoeker] een verwijt te maken voor de slecht lopende communicatie tijdens zijn arbeidsongeschiktheid. Hij was vaak moeilijk bereikbaar, probeerde met vage redenen een afspraak bij de bedrijfsarts op 6 april 2021 te doen verzetten en lokte met dergelijk gedrag steeds reactie uit. [verzoeker] meldde zich ziek vanwege een val van zijn fiets, sprak op 15 februari 2021 af om de volgende dag te verschijnen, maar beriep zich vervolgens op overwerktheid en uiteindelijk een burn-out. Dat het met hem zo ernstig was gesteld, bleek vervolgens niet uit de rapportages van de bedrijfsarts (zie onder 1.9 en 1.11). Dat Marmorai de wending van een val van de fiets naar een zelf verklaarde burn-out bevreemdde en daarom bij [verzoeker] de vinger aan de pols wilde houden, valt haar niet te verwijten.
18. Gelet op het hierboven overwogene wordt geoordeeld dat aan Marmorai voor wat betreft haar handelen tijdens de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] niet een dusdanig verwijt valt te maken dat ertoe zou leiden dat de billijke vergoeding ook een component van immateriële schadevergoeding moet bevatten zoals [verzoeker] bepleit. Daarmee sneuvelt ook meteen de stelling van [verzoeker] dat hij door het handelen van Marmorai loonschade lijdt over de periode na 6 juli 2021 hetgeen in de billijke vergoeding tot uitdrukking zou moeten worden gebracht. Bij dat laatste wordt nog opgemerkt dat het Marmorai hoe dan ook vrijstond het contract van [verzoeker] niet te verlengen en dat het aannemelijk is dat Mamorai, gelet op de schriftelijke waarschuwingen en de verwijten die [verzoeker] Mamorai maakt, dat contract ook niet verlengd zou hebben.
19. Voorts wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding in aanmerking genomen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds op 6 juli 2021 zou eindigen, zodat de loonschade ten gevolge van het ontslag in hoogte beperkt is en reeds deels wordt gedekt door de hieronder te bespreken toewijsbare vordering tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding.
20. Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding is verder geen rekening gehouden met de door [verzoeker] gestelde pensioenschade van € 1.500,00 die hij door het ontslag zou hebben geleden, nu hij daartoe onvoldoende heeft gesteld.
21. Het misgelopen deel van de transitievergoeding ter hoogte van € 193,06 wordt geacht in de billijke vergoeding te zijn verdisconteerd.
22. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, is Marmorai de transitievergoeding verschuldigd. Nu niet is betwist dat deze € 1.004,69 bruto bedraagt, zal dit bedrag worden toegewezen.
23. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, op grond van de wet te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 8 mei 2021.
24. Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging (de gefixeerde schadevergoeding) is toewijsbaar. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is Marmorai die vergoeding verschuldigd aan [verzoeker] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is door [verzoeker] onbetwist gesteld op € 4.590,09 bruto. Dit bedrag is daarom toewijsbaar.
25. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, op grond van de wet te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 8 april 2021.
26. Marmorai heeft bij de eindafrekening een bedrag ingehouden aan gefixeerde schadevergoeding. Dit bedrag wordt door [verzoeker] teruggevorderd. Nu de dringende reden niet is komen vast te staan is deze vordering toewijsbaar. Marmorai heeft dit bedrag onbetwist berekend op € 2.226,59 bruto. Dit bedrag is daarom toewijsbaar.
27. Niet is gebleken dat Marmorai [verzoeker] heeft toegezegd dat deze een hersteltraject bij de Stichting Burnout mocht volgen, nog daargelaten dat van een burn-out niet is gebleken. De vordering tot het vergoeden van de kosten van dit traject is daarom niet toewijsbaar. Voor zover er overigens naar aanleiding van het einde van de arbeidsovereenkomst nog re-integratieverplichtingen op Marmorai rusten is er geen aanleiding om daar in deze procedure een veroordeling voor uit te spreken, nu daartoe onvoldoende is gesteld.
28. De vernietigbaarheid van het ontslag ligt ten grondslag aan de toekenning van de billijke vergoeding en de toewijzing van de diverse vorderingen. [verzoeker] heeft niet voldoende toegelicht wat zijn belang is bij een afzonderlijke verklaring voor recht met betrekking tot die vernietigbaarheid. Deze vordering wordt daarom wegens gebrek aan belang afgewezen.
29. Marmorai wordt aangemerkt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij en daarom veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] begroot op € 170,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris van de gemachtigde.

BESLISSING

De kantonrechter:
kent aan [verzoeker] ten laste van Marmorai een billijke vergoeding toe van € 5.000,00 bruto en veroordeelt Marmorai tot betaling van dit bedrag;
veroordeelt Marmorai tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 4.590,09 bruto aan gefixeerde schadevergoeding met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021;
veroordeelt Marmorai tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 1.004,69 bruto met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021;
veroordeelt Marmorai tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 2.226,59 bruto aan achterstallig loon met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021;
veroordeelt Marmorai in de proceskosten van [verzoeker] , te stellen op € 170,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris van de gemachtigde;
veroordeelt Marmorai in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Marmorai niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter en op 4 november 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter