ECLI:NL:RBAMS:2021:6315

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
13/752057-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering betreffende inbeslagname van gegevensdragers

Op 6 april 2021 heeft klaagster een klaagschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam, naar aanleiding van een doorzoeking in haar woning op 30 maart 2021. Deze doorzoeking vond plaats op vordering van de officier van justitie, ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB) uit Duitsland, dat betrekking had op de dochter van klaagster. Tijdens de doorzoeking zijn verschillende voorwerpen, waaronder een laptop, tablet, harde schijf en computerkast, in beslag genomen. Klaagster verzocht om teruggave van deze voorwerpen, omdat zij van mening was dat de inbeslagname een schending van haar persoonlijke levenssfeer vormde, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De raadsvrouw van klaagster voerde aan dat het Openbaar Ministerie eerst aan de Duitse autoriteiten moest vragen of er bezwaren waren tegen kennisneming van de stukken door klaagster.

De officier van justitie stelde echter dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat de inbeslaggenomen gegevensdragers mogelijk belangrijke informatie bevatten voor het strafrechtelijk onderzoek in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen goederen, aangezien het onderzoek nog loopt en de gegevensdragers essentieel zijn voor waarheidsvinding. De rechtbank verwierp het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van het klaagschrift aan te houden en concludeerde dat de inbeslagname rechtmatig was, met inachtneming van de geheimhouding die door de Duitse autoriteiten was verzocht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond, met de opmerking dat de officier van justitie zich zou inspannen om de gegevensdragers zo spoedig mogelijk terug te geven aan klaagster zodra dat mogelijk was. De beslissing werd op 4 november 2021 openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/752057-20
RK-nummer: 21/1876
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv)van:
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1957,
woonplaats kiezende op het kantooradres van haar raadsvrouw:
[adres] ,
klaagster.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 6 april 2021 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 21 oktober 2021 de gemachtigde raadsvrouw, mr. J. Kuijper, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord. Klaagster is niet verschenen.

2.Inhoud klaagschrift en standpunt klaagster

Op 30 maart 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van klaagster.
De doorzoeking vond plaats op vordering van de officier van justitie ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (EOB) uit Duitsland met kenmerk EOB-1-2021009553, betreffende de dochter van klaagster.
Tijdens deze doorzoeking zijn, op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv), de volgende aan klaagster toebehorende voorwerpen in beslag genomen:
  • een laptop (Acer) met oplader;
  • een tablet (Samsung);
  • een harde schijf;
  • een computerkast.
Het klaagschrift strekt tot teruggave van bovenvermelde voorwerpen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat artikel 23, zesde lid Sv weliswaar bepaalt dat kennisneming van de stukken buiten toepassing wordt gelaten indien het belang van het onderzoek door kennisname van de stukken door belanghebbende ernstig wordt geschaad, maar dat uit de rolbeschikking van de Hoge Raad van 7 juli 2020 (ECLI:Nl:HR:2020:1227) blijkt dat het belang van een effectieve rechtsbescherming van de betrokkene kan meebrengen dat het Openbaar Ministerie in die situatie eerst aan de uitvaardigende autoriteit de vraag voorlegt of er concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming door de betrokkene van een bepaald stuk.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de behandeling van het klaagschrift aan te houden, zodat aan de Duitse autoriteit kan worden gevraagd of zij nog concrete bezwaren heeft tegen kennisneming door de verdediging van het EOB en de beschikking van het kantongerecht Kleve . De raadsvrouw heeft in dit kader aangevoerd dat de verdediging reeds de beschikking heeft over het Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om teruggave van de aan klaagster toebehorende laptop, tablet, harde schijf en computerkast. Deze gegevensdragers bevatten onder andere foto’s van de overleden partner van klaagster, foto’s van haar (klein)kinderen, haar privé-administratie en informatie die ziet op haar betrokkenheid bij de kerk. Deze informatie is niet bestemd voor derden. De inbeslagneming en kennisneming van bedoelde foto’s en informatie vormt een ingrijpende inbreuk op en schending van de persoonlijke levenssfeer van klaagster, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De beslaglegging was niet
in accordance with the lawomdat daartoe is overgegaan zonder voorafgaande rechterlijke toetsing waarbij het belang van klaagster is meegewogen.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. In het EOB is verzocht om geheimhouding om het strafrechtelijk onderzoek niet te verstoren. De dochter van klaagster heeft enige tijd in de woning van klaagster verbleven en het is zeer goed denkbaar dat de inbeslaggenomen laptop, tablet, harde schijf en computerkast gegevens bevatten die van belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek door de Duitse autoriteiten. Dit kunnen ook gegevens zijn die na het plegen van het strafbare feit zijn gegenereerd. Het Nederlandse Openbaar Ministerie zal zich ervoor inspannen om de hardware (met inhoud) zo spoedig mogelijk terug te geven aan klaagster zodra de Duitse autoriteiten deze niet meer nodig hebben. Het onderhavige klaagschrift staat op dit moment echter aan die teruggave in de weg.
De officier van justitie heeft desgevraagd bevestigd dat de beschikking van het kantongerecht Kleve betrekking heeft op zowel de doorzoeking in de woning van klaagster als op de inbeslagneming van de in het geding zijnde voorwerpen.

4.Het oordeel van de rechtbank

Verzoek tot kennisneming stukken/aanhoudingsverzoek
De Duitse autoriteiten hebben verzocht om tenuitvoerlegging van het EOB met inachtneming van de geheimhouding van het onderzoek.
De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw de beschikking heeft over het EAB waarin de omschrijving van de verdenking tegen de dochter van klaagster is opgenomen, maar dat daarin geen gegevens van het Duitse strafrechtelijk onderzoek staan vermeld. De rechtbank ziet in het feit dat de raadsvrouw al de beschikking heeft over het EAB geen onderbouwing voor haar standpunt dat bij de Duitse autoriteit moet worden nagevraagd of er nog concrete bezwaren zijn tegen verstrekking van het EOB en de beschikking van het kantongerecht Kleve . Daarbij is van belang dat in een EOB onderzoekshandelingen worden vermeld die niet in een EAB worden vermeld en dat het verzoek tot geheimhouding juist ziet op het onderzoek.
Daarbij komt dat in de door de raadsvrouw aangehaalde – en hiervoor vermelde – rolbeschikking van de Hoge Raad is overwogen dat het belang van een effectieve rechtsbescherming van de betrokkene
kanmeebrengen dat het Openbaar Ministerie in die situatie eerst aan de uitvaardigende autoriteit de vraag voorlegt of er concrete bezwaren bestaan tegen kennisneming door de betrokkene van een bepaald stuk. In dat licht bezien ligt het op de weg van klaagster om nader te onderbouwen waarin de potentiële schending van de effectieve rechtsbescherming van de belanghebbende ligt, anders dan dat klaagster vanwege de geheimhouding niet over alle informatie beschikt. Deze onderbouwing heeft de raadsvrouw niet gegeven.
Voorts brengt het vertrouwensbeginsel mee dat er zonder concrete aanknopingspunten geen navraag kan worden gedaan bij de Duitse autoriteit of er nog concrete bezwaren zijn tegen kennisneming van de genoemde stukken, aangezien zij om geheimhouding van het onderzoek heeft verzocht. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:486) waarin onder meer het volgende is overwogen:

In aanmerking genomen dat het hier gaat om de voldoening aan een rechtshulpverzoek, mocht de rechtbank uitgaan van wat de met het onderzoek in de Belgische strafzaak belaste autoriteiten die het rechtshulpverzoek hebben doen uitgaan aan de officier van justitie hebben medegedeeld over hetgeen de belangen van dat onderzoek vergden”.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden.
Verzoek tot teruggave inbeslaggenomen goederen
De laptop, tablet, harde schijf en computerkast uit de woning van klaagster zijn in beslag genomen in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen de dochter van klaagster in Duitsland ter zake van de verdenking dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals omschreven in het EAB en het EOB. De dochter van klaagster wordt in het EAB en in het EOB omschreven als verdachte. Bij de uitvoering van het EOB is het Nederlands recht van toepassing. De beoordeling van het klaagschrift dient plaats te vinden op de voet van artikel 552a Sv.
In deze procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag van de gegevensdragers vordert.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor – in dit geval – artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Uit het EOB en de beschikking van het kantongerecht Kleve van
12 maart 2021 volgt dat de uitvaardigende autoriteit zich op het standpunt stelt dat op grond van het tot dusver uitgevoerde onderzoek de inbeslagname van onder meer de laptop, tablet, harde schijf en computerkast uit de woning van klaagster ertoe zal leiden dat er bewijsmiddelen zullen worden gevonden die van belang zijn voor het onderzoek. De rechtbank dient in beginsel uit te gaan van de juistheid van die mededeling. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat van dat beginsel dient te worden afgeweken.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat, nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. Immers, de gegevensdragers zijn in beslag genomen met het doel om de waarheid aan het licht te brengen en zijn daartoe ook geschikt.
De rechtbank merkt verder op dat het oordeel over de evenredigheid van het uitvaardigen van een EOB en het oordeel dat de inbeslagname bij kan dragen aan het bewijs proportioneel is, in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit is. Ingevolge artikel 5.4.10, derde lid Sv, doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het onderhavige klaagschrift.
De rechtbank moet verder beoordelen of er weigeringsgronden van toepassing zijn.
In het EOB is het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenaangekruist. De rechtbank mag daarom de dubbele strafbaarheid van het feit niet onderzoeken (artikel 5.4.4, tweede lid, aanhef en onder a, Sv).
Weigeringsgrond van artikel 7 Handvest
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overdracht van de inbeslaggenomen laptop, tablet, harde schijf en computerkast van klaagster aan de Duitse autoriteiten en het door die autoriteiten onderzoeken van die gegevensdragers een schending zal opleveren van het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat de raadsvrouw een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 5.4.4, eerste lid, aanhef en onder f, Sv, omdat de schending van het privéleven een grondrecht betreft dat is opgenomen onder artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Onderzoek aan de gegevensdragers van klaagster door de Duitse autoriteit in verband met waarheidsvinding levert een beperking van haar recht op eerbiediging van haar privéleven op.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen.
Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld, voor zover die noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Europese Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat de gemaakte inbreuk op het recht, zoals neergelegd in artikel 7 Handvest, bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. De inbreuk is gebaseerd op de het Wetboek van Strafvordering en strekt tot tenuitvoerlegging van een in Duitsland noodzakelijk geoordeeld EOB dat geacht moet worden te zijn ingesteld ter bescherming van de rechtsorde en ter voorkoming van criminaliteit.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslagname van de gegevensdragers van klaagster en het voorgenomen onderzoek door de Duitse autoriteiten in dit geval een toegestane beperking zijn in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privéleven van klaagster.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank wijst er tot slot nog op dat de officier van justitie ter zitting heeft toegezegd zich ervoor te zullen inspannen dat klaagster zo spoedig mogelijk de beschikking krijgt over (de inhoud van) haar gegevensdragers, maar dat het onderhavige klaagschrift aan een spoedige teruggave aan klaagster in de weg staat.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 4 november 2021 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.