ECLI:NL:RBAMS:2021:6301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
1301134321
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte betrokken bij gewapende straatroof en diefstal met geweld

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2004, die betrokken was bij een gewapende straatroof en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gemis van onderwijs en rugbytrainingen tijdens de coronapandemie heeft bijgedragen aan het criminele gedrag van de verdachte. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een gewapende overval gepleegd op een persoon, waarbij hij onder bedreiging van een vuurwapen goederen heeft afgenomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte is als first offender aangemerkt, en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een ADHD-diagnose. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 150 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Regio Brabant. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte de kans moet krijgen om zijn leven weer op de rails te krijgen, gezien zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen periode.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.011343.21
Datum (mondelinge) uitspraak: 26 oktober 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
verblijft op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.G.M. Frencken, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), de heer [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Brabant (hierna: JBRB) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (merk Citroen) (kenteken [kenteken] ) (inhoudende een grote hoeveelheid lachgasflessen en/of een jas (merk Moncler) en/of een tas (merk Gucci) en/of een pet (merk Under Armour), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon 3] en/of een of meer tot nu toe onbekend gebleven personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde [persoon 3] (met kracht) te bespringen en/of (vervolgens)
- tegen voornoemde [persoon 3] te zeggen dat hij zijn telefoon, tasje alles wat in zijn auto ligt en zijn auto moest geven, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- ( op korte afstand) een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [persoon 3] te richten en/of aan hem te tonen en/of voor te houden en/of (vervolgens)
- ( met kracht) met (de kolf van) voornoemd vuurwapen, althans vuurwapen
gelijkend voorwerp tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde
[persoon 3] te slaan en/of (vervolgens)
- ( met kracht) eenmaal of meermalen voornoemde [persoon 3] tegen zijn lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- ( met kracht) eenmaal of meermalen voornoemde [persoon 3] tegen zijn lichaam te duwen en/of (vervolgens)
- ( met kracht) eenmaal of meermalen voornoemde [persoon 3] tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens)
- in een personenauto met een snelheid van ongeveer 160 km per uur, in elk geval met een zeer hoge snelheid weg te rijden en/of vervolgens een wegafzetting te negeren, waardoor een of meer personen (die met wegwerkzaamheden bezig waren) voor voornoemde auto moesten uitwijken;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Amsterdam en/of Nieuwendijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen en/of munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een seinpistool/lijnwerptoestel (getransformeerd), van het merk Shermyly, type Shermuly Pistol Rocket Apparatus, kaliber 12 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of 3, althans een of meer patronen (merk Maionchi LMI), kaliber 12 voorhanden heeft gehad;
(artikel lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid brandstof (zijnde ongeveer 22 liter benzine) (ter waarde van 40,55 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Shell [naam], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Breukelen. gemeente Stichtse Vecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 22 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid benzine, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Shell [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededaders, welke benzine verdachte en/of zijn/haar mededaders bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de Rijksweg A2 (links), hadden getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte en/of zijn/haar mededaders aldus anders dan door misdrijf onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid l ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstaande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting kan worden geconcludeerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld. Hij heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] geprobeerd om met de auto van aangever [persoon 3] te vluchten. Medeverdachte [medeverdachte] is de bestuurder geweest van de auto en hij is vervolgd en veroordeeld voor onder andere het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank is - met de raadsman - van oordeel dat het gevaarlijke rijgedrag van medeverdachte [medeverdachte] niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, omdat verdachte de feiten heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 12 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een personenauto, merk Citroen, kenteken [kenteken] , inhoudende een hoeveelheid lachgas flessen en een jas, merk Moncler, en een tas, merk Gucci, en een pet, merk Under Armour, toebehorende aan [persoon 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [persoon 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- [persoon 3] te bespringen en vervolgens
- tegen [persoon 3] te zeggen dat hij zijn telefoon, tasje en alles wat in zijn auto ligt en zijn auto moest geven, en vervolgens
- op korte afstand een vuurwapen, op [persoon 3] te richten en vervolgens
- met de kolf van voornoemd vuurwapen, tegen het hoofd van [persoon 3] te slaan en vervolgens
- meermalen [persoon 3] tegen zijn lichaam te trappen en
- [persoon 3] tegen zijn lichaam te duwen en vervolgens
-met kracht [persoon 3] tegen zijn lichaam te stompen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een seinpistool/lijnwerptoestel, getransformeerd, van het merk Shermuly, type Shermuly Pistol Rocket Apparatus, kaliber 12 zijnde een vuurwapen en 3 patronen, merk Maionchi LMI, kaliber 12 voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 12 januari 2021 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid brandstof, zijnde ongeveer 22 liter benzine, ter waarde van 40,55 euro, toebehorende aan winkelbedrijf Shell [naam], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals die door de hulpverlening zijn geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van JBRB.
De raadsmankan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie. Hij heeft zich ten aanzien van de invulling van de bijzondere voorwaarden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders..
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven als gevolg van hetgeen hen is overkomen nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Zo heeft [persoon 3] in zijn vordering tot vergoeding van de schade aangegeven nog steeds nachtmerries door het bewezenverklaarde te hebben. Daarnaast hebben dergelijke misdrijven ook impact buiten de kring van de direct betrokkenen. Ze worden immers als schokkend ervaren door de samenleving en hierdoor nemen gevoelens van onveiligheid binnen de samenleving toe. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de overval een vuurwapen gebruikt, die verdachte voor hem heeft meegenomen vanuit Breda. De rechtbank Amsterdam heeft al enige tijd geleden de oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens onder minderjarigen verhoogd, omdat het vuurwapenbezit onder minderjarigen lijkt toe te nemen. De zorgen over deze ontwikkeling zijn groot. Het zorgt voor maatschappelijke onrust, maar roept ook vragen op over in welk crimineel circuit minderjarigen zich op jonge leeftijd al begeven. Dat verdachte zonder moeite een vuurwapen heeft verworven en daarmee op straat rondloopt vindt de rechtbank heel zorgelijk. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van brandstof. Diefstal betreft een vervelend feit. Het veroorzaakt veel overlast voor winkeliers, waarbij de kosten worden doorberekend aan de consumenten, zodat de rekening daarvan uiteindelijk bij de maatschappij komt te liggen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte tijdens de TOM-zitting op 8 april 2021 een werkstraf heeft geaccepteerd en deze is inmiddels voldaan. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt door de Raad en JBRB. Het meest recente strafadvies van de Raad dateert van 26 mei 2021. De meest recente rapportage van JBRB dateert van 14 oktober 2021. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door dr. [persoon 4] , GZ-psycholoog, op 4 april 2021.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerd type. Daarbij kan er ook worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm normoverschrijdend-gedragsstoornis en van een disharmonisch intelligentieprofiel, veroorzaakt door een lage verwerkingssnelheid. Zowel de aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, als het disharmonische intelligentieprofiel beïnvloeden het denken en handelen van verdachte, doordat hij impulsief is, moeilijk oorzaak-gevolg relaties kan zien en primair handelt voordat hij nadenkt vanuit een egocentrisch oogpunt. De normoverschrijdend-gedragsstoornis komt voort vanuit een herhalend en persistent gedragspatroon waarbij hij regels en normen overtreedt. De gedragsuitingen onderbouwen de classificatie, maar verklaren zijn gedrag niet. De verklaring voor het ontstaan van dit gedrag kan deels worden gevonden in de aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en ook zijn disharmonische intelligentieprofiel. Echter, het ten laste gelegde feit is niet impulsief gepleegd en verdachte had verschillende momenten om de keus te maken toch niet door te zetten, zelfs op het moment van de diefstal. Toch wordt zijn denken en handelen dermate beïnvloed door de bovenbeschreven neurobiologische kwetsbaarheid in combinatie met de gevoeligheid voor beïnvloeding door anderen. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in verminderde mate toe te rekenen. Bovenstaande maakt dat verdachte moeite heeft met het verwerken van prikkels, minder goed vooruit kan denken, structuur geven aan zijn leven, de gevolgen van zijn gedrag inschatten of zijn gedrag reguleren. Hij doet voordat hij denkt en is hierbij vooral gericht op primair zijn eigen behoeftebevrediging. Hierdoor was hij in mindere mate in staat om de impact voor zowel zichzelf als anderen in te zien en hiernaar te handelen. Het risico op recidive wordt momenteel als matig ingeschat en met het inbouwen van duidelijke kaders, behandeling en stimuleren van protectieve factoren als laag. Deze inschatting hangt voornamelijk samen met de aandachtsdeficiëntie en disharmonisch intelligentieprofiel, ingegeven door trage verwerkingssnelheid. Het risico wordt ook beïnvloed door de beperkte copingvaardigheden van verdachte en zijn moeite met het hanteren van zijn boosheid, grotendeels verklaard vanuit bovenbeschreven diagnostisch beeld. Beschermend is de betrokkenheid en aandacht van de ouders, die nog steeds een rol spelen in zijn leven en ook een aantal positieve vrienden en volwassenen. Verdachte lijkt daarnaast over voldoende kwaliteiten mogelijkheden (gemiddelde intelligentie, talent voor rugby) binnen zichzelf en zijn omgeving te beschikken om op den duur voor zijn ontwikkeling goede keuzes te maken. Ook staat hij nu open voor behandeling en wil hij aan een positieve toekomst werken. Op het moment van het ten laste gelegde verkeerde verdachte in een periode in zijn leven waarin hij op verschillende leefgebieden moeilijkheden ervaarde. Zo was er al een langere periode veel strijd en ruzie thuis, zocht verdachte zijn heil veel buiten, miste hij duidelijke structuur en binding met school en kon hij ook niet frequent rugbyen. Dit alles heeft risico verhogend gewerkt. Al bovengenoemde risico- en beschermende factoren hebben invloed op elkaar, waardoor een duidelijke structuur en doel voor ogen (opleiding, werk, sport), (medicamenteuze) behandeling en positieve samenwerking met zijn ouders voldoende evenwicht binnen de risico-inschatting brengt, waardoor de algehele inschatting laag is. Naast een stevige gezinsgerichte interventie die zich richt op het herstellen van de gezinsrelaties en doorbreken van negatieven interacties, wordt geadviseerd om de focus binnen de behandeling te richten op verdachte zelf en met name op zijn zelfbeeld en identiteitsontwikkeling, maar ook emotieregulatie. Een duidelijk streven rond het oppakken van zijn rugby training zou zeer beschermend kunnen werken, aangezien dit hem structuur en toekomstperspectief geeft. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van het ten laste gelegde feit, wordt geadviseerd om duidelijke voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie op te stellen.
Ter terechtzitting heeft
de Raadeen deels voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld dat verdachte onderwijs volgt volgens het rooster (of een andere vorm van dagbesteding) en zich houdt aan alle aanwijzingen van JBRB.
JBRBis het eens met het advies van de Raad. Het heeft verdachte veel tijd en energie gekost om zijn leven in orde te krijgen, maar door zijn doorzettingsvermogen en gemotiveerde houding is het hem uiteindelijk gelukt. Op dit moment zijn de zorgen over verdachte goed afgedekt door zijn drukke (sport)rooster in Frankrijk. JBRB wil vinger aan de pols houden en verdachte de komende periode nog op afstand begeleiden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting aan te sluiten bij hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel zijn de aard en de ernst van de bewezen verklaarde gewapende straatroof/overval en de rol van verdachte ernstig genoeg om met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. De rechtbank is echter van oordeel - ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - dat het op dit moment opnieuw gedetineerd raken van verdachte zijn positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorkruisen. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest.
De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de ten laste gelegde feiten. Het gemis van onderwijs en rugbytrainingen tijdens de uitbraak van het coronavirus heeft er volgens de hulpverlening (en verdachte) aan bijgedragen dat hij beïnvloed is door zijn medeverdachte en strafbare feiten heeft gepleegd. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij in de ten laste gelegde periode niet goed in zijn vel zat. Verdachte wilde snel geld verdienen en hij keek toen op tegen oudere jongens die zich bezig houden met criminele activiteiten. Op 24 februari 2021 is verdachte geschorst en er is aansluitend een machtiging gesloten jeugdhulp verleend. In dat kader verbleef verdachte bij Via Almata om deel te kunnen nemen aan een intensieve behandeling gericht op het vergroten van vaardigheden, emotieregulatie, middelengebruik en beïnvloedbaarheid. Verdachte heeft zich daar goed ontwikkeld. Hij heeft zich gehouden aan de afspraken, hij heeft meegewerkt met de noodzakelijke hulpverlening en de doelen zijn op korte termijn behaald. Op verzoek van verdachte (en met instemming van de betrokken hulpverleningsinstanties) zijn de schorsingsvoorwaarden van 24 februari 2021 gewijzigd in de zin dat hij naar Frankrijk mocht verhuizen om daar lid te worden bij een bekende (professionele) rugbyvereniging. Verdachte heeft de ambitie om langdurig in Frankrijk te blijven en daar zijn toekomst op te bouwen als rugbyspeler danwel trainer/coach. Inmiddels gaat het beter met hem. De geboden structuur die voorkomt uit de topsportomgeving doet hem goed. Verdachte volgt onderwijs, hij traint veel en hij ervaart geen last meer van zijn ADHD. De vraag is echter hoe lang verdachte in Frankrijk kan en zal verblijven. De rechtbank hoopt dat verdachte zijn toekomstdoelen kan waarmaken, maar houdt daarbij ook rekening dat zich onverhoopte omstandigheden kunnen voordoen die de sportcarrière van verdachte onderbreken en/of teleurstelling opleveren. Het recidiverisico wordt ingeschat als ‘matig’ wanneer er voor verdachte geen duidelijke kaders zijn en als hij niet ondersteund en begeleid wordt.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de adviezen van de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive ook een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd, zodat de huidige begeleiding op afstand (middels telefoon en videobellen) kan doorgaan. In de vakantieperiodes kan er fysiek contact zijn tussen verdachte en zijn begeleider van JBRB, aangezien hij dan naar Nederland komt om zijn ouders op te zoeken.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 3] heeft een bedrag van € 3.052,23 gevorderd, bestaande uit € 552,23 aan materiële schade en € 2.500,00 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de materiële schade geheel en hoofdelijk kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie toegelicht dat zij het begrijpelijk vindt dat het slachtoffer nog steeds last heeft van de negatieve gevolgen van het incident, maar dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd om het gehele gevorderde bedrag te kunnen toewijzen. Zij neemt daarom als uitgangspunt het bedrag dat toegekend is in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] , te weten € 1.500,00. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht om de vordering wat betreft de materiële schade voor de kosten van de fysiotherapie af te wijzen, omdat niet kan worden vastgesteld dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde. De raadsman kan zich voor het overige vinden in het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de vordering voor de kosten van de fysiotherapie echter onvoldoende onderbouwd om deze toe te wijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat aan de hand van de gegeven onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat de klachten die de benadeelde partij ervaart aan zijn schouder en waarvoor hij bij de fysiotherapeut onder behandeling staat een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de benadeelde partij in zijn aangifte heeft verklaard dat zijn schouder wel vaker uit de kom raakt. Een nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering ten aanzien van de overige posten is niet inhoudelijk betwist. Bij die stand van zaken en aangezien de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal het bedrag van
€ 342,23(€ 297,67 voor het eigen risico + € 44,56 voor het radiologisch onderzoek) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan.
Vaststaat ook dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de immateriële schade is niet onderbouwd met bewijstukken, zoals bijvoorbeeld een verklaring van een psychiater. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij door de (gewapende) straatroof/overval in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij letsel is opgelopen. Zo heeft de benadeelde partij diverse bloeduitstortingen in zijn gezicht, is zijn lip gescheurd en heeft hij hechtingen gekregen voor de wond op zijn hoofd. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook zonder aangetoonde psychische schade kan worden aangenomen (vgl. HR ECLI:NL:HR:2020:1642). Nu de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet is onderbouwd, begroot de rechtbank - rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de afdoening van de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] - de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 1.500,00.De rechtbank zal de toegewezen bedragen ten aanzien van de materiële en immateriële schade hoofdelijk opleggen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor het overige deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat deze onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 1.842,23te weten een bedrag van € 342,23 voor de materiële schade en € 1.500,00 voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
106 (honderdenzes) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • onderwijs of een andere vorm van dagbesteding volgt volgens het rooster;
  • zich houdt aan alle aanwijzingen van Jeugdbescherming Regio Brabant.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van
[persoon 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.842,23 (zegge achttienhonderd tweeënveertig euro en drieëntwintig cent), waarvan € 342,23 (zegge driehonderd tweeënveertig euro en drieëntwintig cent) voor materiële schade en € 1.500,00 (zegge vijftienhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer
[persoon 3]ter hoogte van € 1.842,23 (zegge achttienhonderd tweeënveertig euro en drieëntwintig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 januari 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heftop het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.M. Devis en A.G.P. van der Baan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2021.