ECLI:NL:RBAMS:2021:6289

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
AMS 20/2356
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omzettingsvergunning en toetsing aan quotum-vereiste in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaars (blok A) te Amsterdam, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. De zaak betreft een bezwaar tegen een verleende omzettingsvergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.J. Grasmeijer, was van mening dat de gemeente niet had onderzocht of het quotum voor de wijk al was bereikt voordat de vergunning werd verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente, door niet te toetsen aan het quotum, een gebrek heeft gemaakt in de besluitvorming. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de regelgeving ten tijde van het bestreden besluit in acht moet worden genomen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit II vernietigd. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,- en het betaalde griffierecht van € 354,- moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

Vereniging van Eigenaars [eiseres] (blok A),te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hop).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te Castricum.

Conclusie

1. De rechtbank stelt eiseres in het gelijk. Verweerder (hierna: de gemeente) heeft aan [derde-partij] (hierna: [derde-partij] ) een omzettingsvergunning verleend voor het omzetten van één zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten. De gemeente heeft – voordat zij de omzettingsvergunning verleende – niet onderzocht of het quotum dat is gesteld voor de wijk al is bereikt of niet. Vanwege dit gebrek moet de gemeente naar aanleiding van deze uitspraak een nieuw besluit nemen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Wat ging er aan deze procedure vooraf?

2.1.
De gemeente heeft met het primaire besluit van 1 oktober 2019 een omzettingsvergunning aan [derde-partij] verleend voor het omzetten van één zelfstandige woonruimte naar vier onzelfstandige woonruimten. Met het besluit van 11 maart 2020 (bestreden besluit I) heeft de gemeente het bezwaar van eiseres tegen de omzettingsvergunning ongegrond verklaard. Eiseres is de Vereniging van Eigenaars waar de betreffende woonruimte van [derde-partij] onder valt. Eiseres is het niet eens met de verleende omzettingsvergunning en heeft daarom deze procedure gestart bij de rechtbank.
2.2.
Met het besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit II) heeft de gemeente de omzettingsvergunning van 1 oktober 2019 ingetrokken en een omzettingsvergunning verleend voor het omzetten van dezelfde zelfstandige woonruimte naar drie onzelfstandige woonruimten. Eiseres heeft aangegeven dat het beroep ook gericht is tegen het bestreden besluit II.
2.3.
De rechtbank heeft een Skypezitting in deze zaak gehouden op 24 augustus 2021, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.

Is de gemeente met het bestreden besluit II tegemoetgekomen aan het beroep?

3.1.
Eiseres voert onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 1 november 2019 [1] aan dat bij het bestreden besluit I sprake is van woningvorming, omdat een nieuwe kamer wordt gerealiseerd door het plaatsen van een tussenwand in de oorspronkelijke eetkeuken. De gemeente had daarom ook aan de vereisten voor woningvorming moeten toetsen. Op de zitting heeft eiseres aangegeven dat deze beroepsgrond geen bespreking meer behoeft, omdat de gemeente met het bestreden besluit II de vergunning op dit punt heeft aangepast. Eiseres heeft wel verzocht de gemeente te veroordelen in de proceskosten, omdat de gemeente in het bestreden besluit II tegemoet is gekomen aan het beroep ten aanzien van deze beroepsgrond.
3.2.
De rechtbank is, met eiseres, van oordeel dat de gemeente in het bestreden beluit II gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I. Immers, de gemeente heeft hangende het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I de verleende omzettingsvergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar vier onzelfstandige woonruimten ingetrokken en met het bestreden besluit II een nieuwe omzettingsvergunning verleend voor het omzetten van dezelfde zelfstandige woonruimte naar drie onzelfstandige woonruimten. Hiermee heeft de gemeente de vergunning hangende beroep gewijzigd op een punt waartegen één van de beroepsgronden van eiseres was gericht, de beroepsgrond over woningvorming. Daar komt nog bij dat hangende het beroep van eiseres de hoogste beroepsrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), een uitspraak heeft gedaan, waarin over dezelfde juridische vraag een oordeel is gegeven in een andere soortgelijke zaak van de gemeente en waaruit bleek dat het standpunt van de gemeente over woningvorming onjuist was. In deze uitspraak van 18 november 2020 [2] heeft de Afdeling namelijk geoordeeld dat sprake is van woningvorming, wanneer een zelfstandige woning wordt verbouwd en daardoor een extra zelfstandige woonruimte wordt gerealiseerd. Daarnaast heeft de Afdeling bepaald dat als sprake is van woningvorming de gemeente naast de omzettingsvergunning ook een vergunning moet verlenen voor woningvorming. Gelet op het voorgaande is de enkele, niet onderbouwde, stelling van de gemeente dat de gewijzigde aanvraag van de vergunninghouder de reden is voor de wijziging van de omzettingsvergunning en dat dit niet naar aanleiding van het beroep is geschied, onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden.
3.3.
Gezien het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding de gemeente te veroordelen in de proceskosten van eiseres die zijn gemaakt in beroep tegen het bestreden besluit I. Omdat de gemeente slechts gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep tegen het bestreden besluit I, is het beroep van eiseres mede gericht is tegen het bestreden besluit II.

Moest de gemeente toetsen aan het quotum?

4.1.
Eiseres voert verder, onder verwijzing naar dezelfde hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank, aan dat de gemeente ten onrechte geen individuele, op de concrete omstandigheden toegespitste toets aan de leefbaarheid heeft uitgevoerd. De gemeente heeft niet onderzocht of het quotum voor de wijk al is bereikt. Op het moment van het bestreden besluit II was namelijk de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 van toepassing, waarin het quotum-vereiste is opgenomen.
4.2.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat het quotum in deze zaak niet van toepassing is, omdat moet worden getoetst aan het recht zoals dat gold op het moment dat de aanvraag is gedaan. De aanvraag is gedaan op 23 augustus 2019. Op dat moment was de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 van toepassing en daarin is geen quotum-toets opgenomen. Dat de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 van toepassing is, volgt ook uit de overgangsbepaling van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Daarin staat dat aanvragen worden beoordeeld op grond van de Huisvestingsverordening zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag, aldus de gemeente.
4.3.
De rechtbank overweegt dat de heroverweging in bezwaar in beginsel moet geschieden met inachtneming van de omstandigheden en de regelgeving zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging, dus op het tijdstip van het bestreden besluit, tenzij sprake is van een uitzondering van deze hoofdregel. In dit geval gaat het om een vergunning voor het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 3.1.1., derde lid onder c, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Uit de overgangsbepaling [3] van de Huisvestingsverordening 2020 volgt dat aanvragen worden beoordeeld op grond van de Huisvestingsverordening zoals deze geldt op het moment van indiening van de aanvraag, met uitzondering van artikel 3.1.1. van de Huisvestingsverordening 2020. Nu het in dit geval gaat om een aanvraag op grond van artikel 3.1.1., betekent dit dat niet de regelgeving ten tijde van de aanvraag, maar de regelgeving ten tijde van het bestreden besluit II geldt en dat de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 van toepassing is. Het gevolg is dat de quotumvoorwaarden voor een omzettingsvergunning onderdeel uitmaken van de leefbaarheidstoets. Dit betekent dat de gemeente moet onderzoeken of het quotum dat is gesteld voor de wijk al is bereikt of niet. De gemeente heeft dit in het bestreden besluit II niet gedaan. Wat de gemeente daarover in het verweerschrift en op de zitting heeft gesteld, is zonder nader onderzoek en concrete onderbouwing onvoldoende om dit gebrek te herstellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit II geen stand kan houden.

Wat zijn de vervolgstappen?

5. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II en draagt de gemeente op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de gemeente hiervoor een termijn van zes weken.

Wat zijn de proceskosten waar eiseres recht op heeft?

6.1.
Omdat de rechtbank eiseres in het gelijk stelt, bepaalt zij dat de gemeente aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt.
6.2.
De rechtbank ziet aanleiding de gemeente te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. De hoogte van deze kosten volgen uit het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt de gemeente op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de gemeente op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2021.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met de beslissing?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

3.Artikel 5.3., derde lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (zoals deze gold op het moment van het bestreden besluit II).