ECLI:NL:RBAMS:2021:6266

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
13/751883-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een plofkraak in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door het Amtsgericht Kleve in Duitsland was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 2001 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van betrokkenheid bij een plofkraak op een geldautomaat in Geldern op 9 augustus 2021. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 14 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Mesoudi.

De verdediging voerde aan dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was en dat de opgeëiste persoon ten onrechte als mededader werd aangeduid. De officier van justitie stelde echter dat het EAB voldoende duidelijkheid bood over de reden van de overlevering. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat de beschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon, aangezien de feiten niet konden worden onderbouwd.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op het recht op family life, maar de rechtbank oordeelde dat de overlevering een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht vormde, gezien de ernst van de beschuldigingen en de garantie van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na veroordeling naar Nederland zou worden teruggebracht. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751883-21
RK nummer: 21/4550
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 augustus 2021 door
Amtsgericht Kleve(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Mesoudi, advocaat te Breda.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel met het oog op voorarrest van het Kantongerecht (
Amtsgericht) Kleve op 10 augustus 2021 (dossiernummer: 14 Gs 159/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam is. Het is summier, onvolledig en niet nauwkeurig. De betrokkenheid van de opgeëiste persoon is onvoldoende beschreven. Er staat vermeld dat hij mededader is en de raadsman noemt dat in strijd met het recht op een eerlijk proces. De opgeëiste persoon zou thans nog medeverdachte moeten worden genoemd. De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren, subsidiair nadere informatie te vragen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Zij vindt de term mededader een taalkundig aspect. Er is sprake van een redelijk vermoeden van schuld en daar kan de internationale rechtshulpkamer niet aan tornen, aldus de officier van justitie die in dit verband heeft gerefereerd aan een uitspraak van deze rechtbank van 30 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2036.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt dat de overlevering wordt verzocht omdat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij tezamen met een ander op 9 augustus 2021 heeft geprobeerd een geldautomaat in Geldern op te blazen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze omschrijving aan de eisen die artikel 2 OLW daaraan stelt. Zoals de rechtbank reeds in de door de officier van justitie genoemde uitspraak heeft opgemerkt staat de juistheid van de verdenking in de onderhavige procedure niet ter beoordeling.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 18 en 28, te weten:
  • georganiseerde of gewapende diefstal;
  • opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon op 9 augustus 2021 om 03.20 uur niet op de plaats delict kan zijn geweest, omdat hij om 03.45 uur in Roermond is aangehouden. De raadsman heeft een uitdraai van Google Maps overgelegd waaruit blijk dat de afstand tussen Geldern en Roermond in zo korte tijd niet is af te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer feitelijke grondslag mist. Uit het dossier blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon op 11 augustus 2021 in Roermond is aangehouden.
De onschuld van de opgeëiste persoon is dan ook tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De leidinggevend hoofdofficier van justitie te Kleve heeft de volgende garantie gegeven:
er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, [opgeëiste persoon], in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland in aansluiting van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland terug zal worden gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft een beroep gedaan op de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de daders Nederlanders zijn en de opgeëiste persoon ook in Nederland is aangehouden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is, aangezien het een plofkraak betreft die in Duitsland is gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is nu het in het EAB omschreven feit in Duitsland is gepleegd en er geen aanwijzingen zijn dat het feit gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd.

8.Het recht op family life

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft een beroep gedaan op artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon Nederlands onderdaan is en mantelzorger voor zijn grootouders. Hij is jong en zeer gehecht aan zijn familie en zijn vriendin. Overlevering zou dan ook een grote inbreuk zijn op het recht op family life en zou om die reden moeten worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op haar beurt gerefereerd aan artikel 52 lid 1 Handvest en gesteld dat overlevering een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op family life is.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 52, eerste lid, Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank overweegt dat overlevering, ook in het onderhavige geval, een bij de Overleveringswet voorziene beperking is van het in artikel 7 Handvest bedoelde recht, die noodzakelijk is en daadwerkelijk beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank weegt in dit verband mee dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van een ernstig strafbaar feit. Daarbij komt dat, zoals onder 6. reeds opgenomen, de Duitse autoriteiten een terugkeergarantie hebben afgegeven, zodat de beperking van zeer tijdelijke aard zal zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande en mede gelet op de ernst van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking van het recht op family life in dit geval niet onevenredig.
Het verweer slaagt niet.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Kleve(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en E.D. Bonga-Sigmond, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.