ECLI:NL:RBAMS:2021:6223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
9046509 CV EXPL 21-3052
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot vernietiging van een huurovereenkomst wegens dwaling door verhuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Ymere en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Ymere vorderde de vernietiging van de huurovereenkomsten met beide gedaagden op grond van dwaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 1] op 8 oktober 2019 is geëindigd, waardoor Ymere geen belang meer had bij haar vordering tegen [gedaagde 1]. De rechtbank heeft geoordeeld dat Ymere niet voldoende heeft aangetoond dat er bij het aangaan van de huurovereenkomst sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken. De kantonrechter heeft de vordering van Ymere afgewezen en geoordeeld dat de vordering jegens [gedaagde 2] ook niet kon worden toegewezen, omdat Ymere niet had aangetoond dat er dwaling was bij de totstandkoming van de huurovereenkomst.

Daarnaast heeft de rechtbank de reconventionele vordering van [gedaagde 1] toegewezen, waarbij Ymere werd verboden zich in de toekomst op enige wijze over [gedaagde 1] uit te laten richting haar werkgever. De proceskosten werden aan Ymere opgelegd, en de rechtbank heeft de kosten van [gedaagde 1] in reconventie begroot op nihil. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9046509 CV EXPL 21-3052
vonnis van: 9 november 2021
fno.: 33806

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de stichting Stichting Ymere

gevestigd te Amsterdam
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
nader te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. H.M.G. Brunklaus
t e g e n

1. [gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
nader te noemen: [gedaagde 1]
gemachtigde: mr. G.J. Mulder

2. [gedaagde 2]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
nader te noemen: [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. M.I. L'Ghdas
gezamenlijk te noemen: gedaagden.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 16 februari 2021, met producties;
- antwoord/eis in reconventie van [gedaagde 1] , met producties;
- antwoord van [gedaagde 2] , met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021. Voor Ymere zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde 1] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde 2] is eveneens in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde 2] en Ymere hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling nadere producties ingebracht. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde 1] huurde met ingang van 26 maart 2012 de sociale huurwoning aan de [adres 1] van Woningstichting Eigen Haard.
1.2.
Tezamen met [naam 3] (hierna: [naam 3] ) huurde [gedaagde 1] met ingang van 26 oktober 2018 de vrije sectorwoning aan de [adres 2] van Ymere.
1.3.
Op 3 januari 2019 heeft [gedaagde 1] deze huurovereenkomst eenzijdig voor haar deel opgezegd in verband met beëindiging van de relatie met [naam 3] . Zij heeft aan Ymere meegedeeld dat haar nieuwe adres is aan [adres 3] , het woonadres van haar ouders.
1.4.
[gedaagde 1] huurt met ingang van 8 maart 2019 de vrije sectorwoning aan het adres [adres 4] (hierna: het gehuurde) van Ymere.
1.5.
[gedaagde 1] is op 8 april 2019 in het huwelijk getreden met [gedaagde 2] .
1.6.
Op 3 juni 2019 heeft [gedaagde 1] de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 1] opgezegd met ingang van 2 september 2019, daarna uitgesteld tot 1 oktober 2019.
1.7.
Bij beschikking van 18 september 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Daarbij is bepaald dat [gedaagde 2] huurder zal zijn van het gehuurde met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De echtscheidingsbeschikking van 18 september 2019 is op 8 oktober 2019 ingeschreven door de ambtenaar van de burgerlijke stand.
1.8.
Vanaf 11 april 2012 heeft [gedaagde 1] in de basisregistratie persoonsgegevens ingeschreven gestaan op het adres aan de [adres 1] . Vanaf 28 november 2019 is [gedaagde 1] ingeschreven op het adres aan [adres 3] .
1.9.
Op 3 november 2020 heeft de gemachtigde van Ymere aan [gedaagde 1] laten weten dat Ymere het recht heeft om de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde te vernietigen op grond van bedrog dan wel dwaling. Voor beide huurovereenkomsten met Ymere geldt dat Ymere heeft gedwaald bij het sluiten van de huurovereenkomsten, nu haar achteraf feiten en omstandigheden bekend zijn geworden waaruit blijkt dat de huurovereenkomsten uitsluitend zijn aangegaan om de vermeende partners die op de verschillende woningen zijn achtergebleven een woning de verschaffen die zij nimmer zelf met hun eigen inkomen hadden kunnen huren. Ymere meent dat [gedaagde 1] als ambtenaar van de gemeente Amsterdam van onbesproken gedrag moet zijn en zij overweegt om melding te maken aan de gemeente Amsterdam omtrent de integriteit van [gedaagde 1] .

Vordering en verweer

2. Ymere vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 1] met betrekking tot de woning aan het [adres 4] vernietigt op grond van dwaling;
b. de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 2] gesloten met betrekking tot de woning aan het adres [adres 4] vernietigt op grond van dwaling en [gedaagde 2] veroordeelt deze woning te ontruimen;
c. gedaagden veroordeelt in de proceskosten.
3. Ymere stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde 1] bij aanvang van de huurovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en zij de huurovereenkomst uitsluitend is aangegaan om [gedaagde 2] in staat te stellen om het gehuurde alleen te huren. [gedaagde 1] heeft zich ten onrechte niet ingeschreven op het adres van het gehuurde, terwijl zij als ambtenaar van de gemeente Amsterdam wist dat zij dat had moeten doen. Bij een juiste voorstelling van zaken zou de huurovereenkomst niet zijn gesloten. Nu de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 1] tot stand is gekomen onder invloed van dwaling is deze vernietigbaar ingevolge artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek (BW).
4. [gedaagde 1] voert als verweer dat de vordering van Ymere jegens [gedaagde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de huurovereenkomst met [gedaagde 1] is geëindigd. Tevens is sprake van rechtsverwerking, omdat Ymere heeft nagelaten om stappen te ondernemen tegen de haar bekende echtscheiding. [gedaagde 1] betwist dat er bij het aangaan van de huurovereenkomst sprake is geweest van dwaling. De stelling van Ymere dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van de huurovereenkomst berust uitsluitend op aannames en vermoedens die voor zover deze al correct zijn, ook voor andere uitleg vatbaar zijn.
5. [gedaagde 1] vordert in reconventie Ymere te verbieden zich nu en in de toekomst op welke wijze dan ook uit te laten over [gedaagde 1] richting haar werkgever, in het bijzonder ten aanzien van maar niet beperkt tot deze procedure. Zulks onder last onder dwangsom van € 500,00 per overtreding en per kalenderdag dat een overtreding langer voortduurt, met een maximum van € 50.000,00. Zij stelt daartoe dat Ymere heeft geprobeerd om haar op oneigenlijke wijze onder druk te zetten om [gedaagde 2] een huuropzegging te laten tekenen, onder dreiging van een integriteitsmelding aan de werkgever van [gedaagde 1] .
6. [gedaagde 2] voert als verweer dat de relatie en het huwelijk met [gedaagde 1] echt waren. Ymere stelt zich ten onrechte op het standpunt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een schijnhuwelijk zijn aangegaan. [gedaagde 2] is onder behandeling vanwege psychische problemen als gevolg van de relatiebreuk met [gedaagde 1] .

Beoordeling

In conventie
7. In deze procedure ligt de vraag voor of de tussen Ymere en [gedaagde 1] gesloten huurovereenkomst moet worden vernietigd. Ymere heeft daartoe een beroep gedaan op dwaling.
8. Artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
9. Artikel 6:228 lid 2 BW bepaalt dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
10. De partij die de vernietiging inroept, in dit geval Ymere, draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig), het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en die onjuiste voorstelling en ten aanzien van het zich voordoen van een van de drie dwalingsgevallen van lid 1 onderdeel a (onjuiste mededeling), onderdeel b (verzwijging) en onderdeel c (wederzijdse dwaling).
11. Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 1] met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 8 oktober 2019 is geëindigd. Dat betekent dat Ymere geen belang heeft bij haar vordering jegens [gedaagde 1] , omdat de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde 1] immers niet meer bestaat. Deze vordering dient dan ook te worden afgewezen.
12. Ymere heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de terugwerkende kracht van de vernietigingsgrond van artikel 6:228 BW zal doorwerken naar de huurovereenkomst met [gedaagde 2] en dat zij in zoverre toch belang heeft bij vernietiging van de huurovereenkomst.
13. De partij die de vernietiging inroept dient in de eerste plaats te stellen dat bij haar ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken bestond. Indien de wederpartij de aanwezigheid van de gestelde onjuiste voorstelling van zaken voldoende gemotiveerd betwist, ligt het op de weg van de partij die de vernietiging inroept om die aanwezigheid te bewijzen.
14. Het verweer van gedaagden komt neer op een gemotiveerde betwisting van de gestelde onjuiste voorstelling van zaken (volgens gedaagden is in het geheel geen sprake van dwaling). Ymere is naar het oordeel van de kantonrechter niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat wel sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken.
15. De kantonrechter overweegt daartoe dat het huwelijk met [gedaagde 2] dateert van 8 april 2019, dus een maand na het ondertekenen van de huurovereenkomst en dus een toekomstige omstandigheid betreft, zodat niet valt in te zien dat [gedaagde 1] bij de totstandkoming van de huurovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Uit de omstandigheid dat [gedaagde 1] al een huurwoning had, namelijk de sociale huurwoning aan de [adres 1] , kan evenmin worden afgeleid dat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken. Het is voorstelbaar dat [gedaagde 1] die woning heeft aangehouden tot (kort na) dat ze beschikte over een nieuwe huurwoning. [gedaagde 1] heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij deze woning heeft aangehouden in verband met twijfels over haar relatie met [naam 3] . Vervolgens heeft [gedaagde 1] de huurovereenkomst, weliswaar met enige vertraging, opgezegd nadat zij met [gedaagde 2] was gaan wonen in het gehuurde. Ymere heeft dit verweer van [gedaagde 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken. De omstandigheid dat [gedaagde 1] zich in strijd met de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst niet in de gemeentelijke basisadministratie heeft ingeschreven op het adres van het gehuurde, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde 1] niet de bedoeling had om zelf in het gehuurde te gaan wonen en dus een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.
16. Ook valt niet in te zien dat het op 3 maart 2021 aantreffen van een hennepkwekerij in de woning van [naam 3] aan de [adres 2] is aan te merken als een omstandigheid waarover [gedaagde 1] Ymere bij het sluiten van de huurovereenkomst had behoren in te lichten, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] van deze hennepkwekerij op de hoogte was.
17. Het niet (meer) hebben van hoofdverblijf van [gedaagde 2] in het gehuurde in verband met de inschrijving op een adres in Midden-Groningen, is door Ymere niet aan de vordering ten grondslag gelegd en zal daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
18. De conclusie is dat Ymere naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft gesteld dat bij haar ten tijde van de totstandkoming van de huurovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken bestond. Dat betekent dat de vordering van Ymere jegens [gedaagde 2] eveneens dient te worden afgewezen.
In reconventie
19. Gelet op de inhoud van de brief van (de gemachtigde van) Ymere van 3 november 2020 (zie hiervoor onder 1.9.) ziet de kantonrechter aanleiding voor toewijzing van de reconventionele vordering van [gedaagde 1] . Gelet echter op de tijdens de mondelinge behandeling gedane toezegging van Ymere dat zij geen melding zal doen bij de werkgever van [gedaagde 1] , zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen.
20. Ymere wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie, zullen de kosten van [gedaagde 1] in reconventie worden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Ymere in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 498,00 voor ieder der gedaagden, aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Ymere in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigden, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Ymere niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
verbiedt Ymere zich nu en in de toekomst op welke wijze dan ook uit te laten over [gedaagde 1] richting haar werkgever, in het bijzonder ten aanzien van maar niet beperkt tot deze procedure;
veroordeelt Ymere in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op nihil;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.