ECLI:NL:RBAMS:2021:6196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AMS 20/6561
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Suriname, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van een AOW-pensioen. De eiser had op 11 september 2020 een AOW-pensioen aangevraagd, dat met één jaar terugwerkende kracht, vanaf 1 december 2018, was toegekend. De eiser was van mening dat er sprake was van een bijzonder geval en dat het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht moest worden toegekend. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen of om informatie daarover in te winnen. De rechtbank stelde vast dat de eiser, ondanks zijn moeilijke omstandigheden, in staat was om een Surinaams AOV-pensioen aan te vragen, wat erop wijst dat hij ook in staat was om een AOW-pensioen aan te vragen of om daarover informatie in te winnen. Bovendien was de onbekendheid van de eiser met zijn recht op AOW-pensioen niet verschoonbaar, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het recht op AOW-pensioen ontstaat bij het bereiken van de AOW-leeftijd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval en dat de SVB terecht het AOW-pensioen niet met een terugwerkende kracht van langer dan één jaar had toegekend. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Kwatta (Suriname), eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en de SVB.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2020 heeft de SVB aan [eiser] vanaf 1 december 2018 een AOW [1] -pensioen toegekend.
Bij besluit van 18 november 2020 (het bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2021. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd bijgestaan door de neef van [eiser] :
[naam neef] . De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] is geboren op [geboortedatum] 1948 en woont in Suriname. Tussen 1965 en 1992 woonde hij meerdere jaren in Nederland. Op 3 mei 2013 heeft [eiser] de AOW-leeftijd bereikt. [eiser] heeft in december 2019 een AOW-pensioen aangevraagd. De SVB heeft met één jaar terugwerkende kracht, vanaf 1 december 2018, aan [eiser] een AOW-pensioen toegekend. In bezwaar heeft [eiser] aangevoerd dat het pensioen met terugwerkende kracht tot zijn pensioengerechtigde leeftijd moet worden toegekend. In het bestreden besluit heeft de SVB het bezwaar ongegrond verklaard, omdat géén sprake is van een zogeheten bijzonder geval.
Het standpunt van [eiser]
2. [eiser] voert aan dat wel sprake is van een bijzonder geval. In 1992 is zijn Nederlandse paspoort tijdens een verblijf in Suriname gestolen. Pogingen om een nieuw Nederlands paspoort te verkrijgen mislukten. Sindsdien leeft hij tegen wil en dank een armoedig bestaan in Suriname. [eiser] heeft, na jarenlang stateloos te zijn geweest, uiteindelijk de Surinaamse nationaliteit geaccepteerd zodat hij daar medische zorg kon krijgen. [eiser] voelde zich door de Nederlandse staat verstoten, is depressief geworden en heeft in Suriname veelal geleefd op straat. [eiser] dacht dat hij met het verlies van de Nederlandse nationaliteit al zijn rechten in Nederland verloren had, waaronder het recht op een AOW-pensioen. Pas in 2019 hoorde [eiser] van zijn neef dat hij mogelijk wel recht had op een AOW-pensioen. [eiser] vindt verder dat hij ten onrechte niet door de SVB is ingelicht over zijn recht op AOW-pensioen toen hij de AOW-leeftijd bereikte.
Het wettelijk kader
3. Artikel 14, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend door de Sociale verzekeringsbank.
4. Artikel 16, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. In het tweede lid van dat artikel is, voor zover van belang, bepaald dat in afwijking hiervan een ouderdomspensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de SVB hiervan afwijken.
Het oordeel van de rechtbank
5. De vraag die de rechtbank in deze procedure moet beantwoorden, is of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW.
6. Voor de vraag of sprake is van een bijzonder geval voert de SVB beleid. Volgens dat beleid is sprake van een bijzonder geval wanneer de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Dit kan ook het geval zijn wanneer de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op AOW-pensioen, én deze onbekendheid verschoonbaar was. Is sprake van een bijzonder geval, dan toetst de SVB vervolgens of het van hardheid getuigt om te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar. Indien sprake is van een bijzonder geval én van hardheid maakt de SVB gebruik van zijn bevoegdheid om het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van meer dan een jaar toe te kennen. Dit beleid is in de rechtspraak aanvaard. Op grond hiervan wordt in elk voorkomend geval aan de hand van individuele feiten en omstandigheden beoordeeld of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt.
7. De rechtbank oordeelt dat [eiser] door zijn leven op straat weliswaar verkeerde in bijzondere omstandigheden, maar daarmee wordt niet meteen aannemelijk dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te (laten) dienen of om informatie daarover in te winnen. Dat het [eiser] gelukt is om een Surinaams AOV [2] -pensioen aan te vragen, wijst erop dat hij ook in staat was een AOW-pensioen aan te vragen of om daarover informatie in te winnen. [eiser] heeft daarnaast zijn gestelde psychische toestand niet met stukken onderbouwd. Daarom is ook niet aannemelijk geworden dat [eiser] vanwege depressieve klachten niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen.
8. De rechtbank oordeelt verder dat [eiser] ’ onbekendheid met zijn recht op een AOW-pensioen niet verschoonbaar is. Het is een feit van algemene bekendheid dat het recht op een AOW-pensioen ontstaat bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Dat was in de periode toen [eiser] in Nederland woonde zo, en dat was niet anders toen hij vervolgens in Suriname de AOW-leeftijd bereikte. Bovendien heeft [eiser] jaren in Nederland geleefd. Een en ander in samenhang bezien brengt mee dat [eiser] naar het oordeel van de rechtbank op de hoogte had kunnen zijn van het recht op AOW-pensioen. Dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat hij daarop geen recht meer had na het verlies van de Nederlandse nationaliteit, maakt dat niet anders. [eiser] heeft deze aanname namelijk gedaan zonder daarover enige nadere informatie in te winnen. Dat [eiser] op dit specifieke punt door de Nederlandse ambassade in Suriname onjuist is voorgelicht, is niet gebleken.
9. Anders dan [eiser] stelt, rustte op de SVB verder geen verplichting om hem in Suriname te informeren over zijn recht op AOW-pensioen. Van een inlichtingenverplichting van de SVB is naar vaste rechtspraak namelijk geen sprake. [3] Dat de SVB in Nederland ingeschreven belanghebbenden hierover wel informeert, maakt dit niet anders.
10. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van hardheid. De SVB heeft daarom terecht het AOW-pensioen niet toegekend met een terugwerkende kracht van langer dan één jaar.
Kennelijke verschrijving
11. Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] naar voren gebracht dat in het bestreden besluit staat dat [eiser] met ingang van 1 december 2018 recht heeft op 70% van het maximale AOW-pensioen voor een alleenstaande. De rechtbank begrijpt dat dit een kennelijke verschrijving moet zijn. Uit de onderliggende stukken in het dossier blijkt dat [eiser] gedurende 35 jaar geen AOW heeft opgebouwd en om die reden recht heeft op 70%
(35 x 2%) minder AOW-pensioen dan het maximale bedrag voor een alleenstaande.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
13. Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffiegeld bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Godthelp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.AOW: Algemene Ouderdomswet.
2.AOV: Algemene Oudedagsvoorziening.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1480.