ECLI:NL:RBAMS:2021:6170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/1891
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiser] tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering had afgewezen. Het primaire besluit van 23 juli 2020 wees de aanvraag af, omdat [eiser] geen arbeidsvermogen zou hebben, maar dit nog zou kunnen ontwikkelen. Het bestreden besluit van 9 maart 2021 verklaarde het bezwaar van [eiser] ongegrond. Tijdens de zitting op 6 oktober 2021, waar [eiser] en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de zaak behandeld via videoverbinding.

De rechtbank overwoog dat [eiser], geboren in 1992, psychische klachten heeft en daarom een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Het Uwv stelde dat er geen sprake was van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, omdat [eiser] mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht op dit standpunt heeft gesteld, gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat er behandelingen en begeleiding mogelijk zijn voor [eiser], wat zou kunnen leiden tot verbetering van zijn situatie.

De rechtbank verwierp ook de stelling van [eiser] dat de hoorplicht was geschonden, omdat hij zelf had aangegeven alleen een hoorzitting te willen als het bezwaar ongegrond zou worden verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. S.N. de Jager),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 23 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiser] voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Met een besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld via een videoverbinding op een zitting van 6 oktober 2021.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. [eiser] is geboren op [geboortedatum] 1992. Volgens [eiser] is hij niet in staat om te werken vanwege psychische klachten en hij heeft daarom op 27 augustus 2019 een Wajong-uitkering aangevraagd.
2. Met het primaire besluit heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. [eiser] heeft geen arbeidsvermogen maar hij zou dat nog kunnen ontwikkelen. Er is geen sprake van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
3. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] voert aan dat de hoorplicht is geschonden en dat het onderzoek daarom niet zorgvuldig is geweest. Verder betwist hij dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de peildatum niet duurzaam is. Het Uwv heeft te algemeen en niet op hem gericht gemotiveerd waarom de behandeling kan leiden tot ontwikkeling van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Het is onduidelijk wat er met hem aan de hand is, hij is vanaf zijn achttiende buiten beeld gebleven van de instanties en daarom is er sprake van een zeer grote drempel tot het vragen van hulp of diagnostiek. Zijn moeder en familie regelen zijn leven.
Wettelijk kader
5. De rechtbank heeft het wettelijk kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
6. Op laattijdige aanvragen die zijn ontvangen na 1 januari 2015 is de Wajong 2015 van toepassing. Uitzondering daarop is de situatie waarin de betrokkene vóór 1 januari 1980 geboren is. Dan zijn voor de bepaling of een betrokkene als jonggehandicapte is aan te merken de artikelen 5 en 6 van de AAW van toepassing. [1] [eiser] is geboren na 1980, namelijk 1992. Op hem is dus de Wajong 2015 van toepassing.
7. Niet in geschil is dat [eiser] op 23 juli 2020 (datum in geding) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
8. Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet. Naar vaste rechtspraak is ten behoeve van een zorgvuldige en transparante besluitvorming aangewezen dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
9. Het gaat bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt volgens vaste rechtspraak voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene.
Inhoudelijke beoordeling
10. [eiser] is gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben dossierstudie verricht. Zij hebben het stappenplan uit het Compendium Participatiewet doorlopen.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er voldoende passende behandelingen zijn en begeleiding mogelijk is voor de problemen in de aandacht en het gedrag, bijvoorbeeld mindfulness, CGT en coaching gericht op aanbrengen van structuur. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat bij bekende behandelingen voor ADHD blijkt dat deze kunnen leiden tot meer ziekte-inzicht en verbetering van functioneringsniveau. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook volgen waar hij stelt dat voldoende begeleiding mogelijk is voor het aanleren van betere sociale vaardigheden dan nu aanwezig bij [eiser] , om de gedragsproblematiek te doen verbeteren en te leren omgaan met anderen dan vrienden. In overeenstemming met het stappenplan in het Compendium heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over of [eiser] voldoet aan de voorwaarden van duurzaamheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat behandeling nog mogelijk is bij [eiser] , waardoor verbetering zou kunnen plaatsvinden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij mogen uitgaan van de inschatting door de verzekeringsartsbezwaar en beroep dat bij [eiser] verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten.
11. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij [eiser] niet duurzaam is. Daarbij heeft het Uwv zich mogen baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat [eiser] niet voor een Wajong-uitkering in aanmerking komt.
Hoorzitting
12. [eiser] heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Het Uwv stelt dat [eiser] wel in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, namelijk met de brief van 15 september 2020. [eiser] wilde alleen een hoorzitting als het bezwaar ongegrond zou worden verklaard. De rechtbank kan het Uwv volgen in zijn stelling dat een hoorzitting wordt gehouden voordat er een beslissing op bezwaar wordt genomen en dat een hoorzitting niet onder voorwaarde gehouden wordt. Gelet op de mededeling van [eiser] hoefde het Uwv dan ook geen hoorzitting te houden en de rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage:

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1:1. Algemene begrippen
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(..)
d. jonggehandicapte: de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 1a:1, artikel 2:3 of artikel 3:2.
Artikel 1a:1. Jonggehandicapte
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
(..)
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 1a:11. Aanvraag recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a. Geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
2. Een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1348.