ECLI:NL:RBAMS:2021:6160

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
13/751086-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gewijzigde weigeringsgrond in de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan over een Pools overleveringsverzoek met betrekking tot een aantal vrijheidsstraffen. De rechtbank had eerder, bij tussenuitspraak van 19 juni 2020, de overlevering voor twee vonnissen geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Echter, door wijzigingen in de OLW, die op 1 april 2021 in werking zijn getreden, moest de rechtbank opnieuw beoordelen of de overlevering voor deze vonnissen geweigerd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond nu facultatief is, wat betekent dat de rechtbank meer ruimte heeft om de omstandigheden van de zaak te overwegen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) beoordeeld. De opgeëiste persoon was niet in persoon aanwezig bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid, en de rechtbank concludeerde dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden aanwezig waren die een overlevering zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft de overlevering voor alle betrokken vonnissen geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedures en niet in persoon was verschenen. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering zou leiden tot een schending van zijn verdedigingsrechten.

De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd op grond van artikel 12 OLW, en vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751086-19
RK nummer: 20/1113
Datum uitspraak: 24 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 augustus 2019 door
the District Court in Gdańsk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde [dentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 5 juni 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 19 juni 2020
Op 19 juni 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin zij het onderzoek heeft heropend en voor onbepaalde tijd heeft geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit over de vonnissen met kenmerk II K 366/12, II K 463/14 en II K 448/14.
Zitting 10 augustus 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 10 augustus 2021.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Voor de grondslag en inhoud van het EAB verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 19 juni 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3084).

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:
een
sentence of the Regional Court Gdańsk-South in Gdańsk dated 10 April 2014 in caseX K 92/14;
een
sentence of the Regional Court Gdańsk-South in Gdańsk dated 22 May 2014 in caseII K 366/12;
een
default sentence of the Regional Court Gdańsk-South in Gdańsk dated 5 June 2014 in caseII K 463/14;
een
default sentence of the Regional Court Gdańsk-South in Gdańsk dated 31 July 2014 in caseII K 448/14;
een
default sentence of the Regional Court Gdańsk-South in Gdańsk dated 28 October 2014 in caseII K 497/14.
In haar tussenuitspraak van 19 juni 2020 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] met betrekking tot de vonnissen met de kenmerken X K 92/14 en II K 497/14.
HEROPENT en SCHORST de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten:
ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 366/12:
  • Is in hoger beroep sprake geweest van een inhoudelijke behandeling van de strafzaak en, zo ja:
  • heeft de opgeëiste persoon een dagvaarding in persoon ontvangen?
  • heeft een advocaat tijdens die behandeling de verdediging gevoerd en, zo ja:
  • was die advocaat door de opgeëiste persoon bepaaldelijk gevolmachtigd?
  • is de uitspraak betekend en, zo ja, aan wie en op welke wijze en, zo nee:
  • heeft de opgeëiste persoon recht op een onvoorwaardelijke verzetsgarantie?
ten aanzien van de vonnissen met de kenmerken II K 463/14 en II K 448/14:

aan wie zijn de vonnissen betekend en op welke wijze heeft dat plaatsgevonden?
In bovengenoemde tussenuitspraak heeft de rechtbank de overlevering voor vonnis 1 en vonnis 5 geweigerd. De rechtbank zal echter opnieuw moeten beoordelen of de overlevering voor deze vonnissen op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De Overleveringswet is namelijk op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft.
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
Bij brief van 2 juni 2021 heeft
the Regional Court Gdańsk-South in Gdańsknadere informatie verstrekt in het kader van artikel 12 OLW. Die informatie zal hieronder worden besproken.
Vonnis 1 (kenmerk: X K 92/14)
Ten aanzien van dit vonnis geldt dat de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel is dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Het vonnis is verder ook gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Vonnis 2 (kenmerk: II K 366/12)
Uit de brief van 2 juni 2021 blijkt dat de officier van justitie in Polen en de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van 22 mei 2014 met kenmerk II K 366/12. De oproep voor de zitting in hoger beroep is per post naar het adres van de opgeëiste persoon gestuurd, maar de oproep is niet opgehaald en is vervolgens geretourneerd. De opgeëiste persoon was niet in persoon aanwezig bij de zitting in hoger beroep. Zijn advocaat,
appointed ex officio,was wel aanwezig. De opgeëiste persoon en zijn advocaat waren niet aanwezig bij de uitspraak. Een kopie van het vonnis is naar het adres van de opgeëiste persoon gestuurd, maar is niet opgehaald en is vervolgens geretourneerd. De opgeëiste persoon kan geen rechtsmiddel meer instellen tegen de uitspraak van het
District Court in Gdańsk.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat er een procedure tegen hem liep, in het bijzonder omdat hij in de strafprocedure in eerste aanleg in voorarrest heeft gezeten. Volgens de officier van justitie heeft de opgeëiste persoon – door niet op de hoogte te blijven van de tegen hem lopende procedure – stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in de procedure in hoger beroep.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overlevering ook voor dit vonnis moet worden geweigerd. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid en dat zich geen van de onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, uit het enkele feit dat de opgeëiste persoon in de procedure in eerste aanleg in voorarrest heeft gezeten en dat de oproep voor de procedure in hoger beroep is verzonden naar het bekende adres van de opgeëiste persoon, niet kan worden afgeleid dat hij op de hoogte had moeten zijn van de procedure in hoger beroep. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon er door de Poolse autoriteiten expliciet op is gewezen dat hij op het door hem doorgegeven adres bereikbaar moest zijn voor justitie en wat de gevolgen konden zijn als hij zich hier niet aan zou houden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte moet zijn geweest van de procedure in hoger beroep. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij die procedure. De rechtbank zal daarom de overlevering ten aanzien van dit vonnis weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Vonnis 3 (kenmerk: II K 463/14)
Mede gelet op de aanvullende brief van 2 juni 2021 is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de overlevering voor dit vonnis moet worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid en zich geen van de onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op enig moment op de hoogte is geraakt van de tegen hem lopende procedure.
Vonnis 4 (kenmerk: II K 448/14)
Dit vonnis treft hetzelfde lot. Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank – mede gelet op de aanvullende informatie van 2 juni 2021 – van oordeel dat de overlevering voor dit vonnis moet worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid en zich geen van de onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ook ten aanzien van dit vonnis kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op enig moment op de hoogte is geraakt van de tegen hem lopende procedure.
Vonnis 5 (kenmerk: II K 497/14)
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering voor dit vonnis te weigeren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit dat er een procedure tegen hem liep, in het bijzonder omdat hij in de strafprocedure in voorarrest heeft gezeten. Volgens de officier van justitie heeft de opgeëiste persoon – door niet op de hoogte te blijven van de tegen hem lopende procedure – stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij de procedure.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overlevering ook voor dit laatste vonnis moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid en er heeft zich geen van de onder a tot en met d OLW genoemde omstandigheden voorgedaan. Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in voorarrest heeft gezeten, kan niet zonder meer worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon er bij deze gelegenheid door de Poolse autoriteiten expliciet op is gewezen dat hij op het door hem doorgegeven adres bereikbaar moest zijn voor justitie en wat de gevolgen konden zijn als hij zich hier niet aan zou houden. Gelet op het voorgaande, kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest noch dat hij, door zijn handelwijze, stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces. Overlevering leidt daarom tot een schending van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank zal daarom niet afzien van haar bevoegdheid om de overlevering voor dit vonnis te weigeren.
Conclusie
De rechtbank zal de overlevering ten aanzien van alle vonnissen weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Gdańsk(Polen).
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (