2.4.Op 9 september 2021 heeft verzoekster opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft [naam 2] verzoekster op 16 september 2021 gebeld en haar vragen gesteld over haar woon- en leefsituatie. Een weergave van dat gesprek staat vermeld in de rapportage van 16 september 2021. Uit die rapportage volgt onder andere dat verzoekster en haar man in de toekomst willen samenwonen en dat zij elkaar minimaal één keer per week zien. Verder blijkt uit de rapportage dat [naam 2] verzoekster vervolgens heeft verteld dat zij geen recht heeft op een bijstandsuitkering, omdat er geen veranderde omstandigheden zijn. Verzoekster vond dit niet leuk om te horen; zij is eerlijk geweest en wordt nu gestraft.
3. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 25 mei 2021 ingetrokken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Participatiewet en haar gezamenlijke inkomen hoger dan of gelijk is aan de bijstandsuitkering die voor haar geldt. De gemachtigde van verweerder heeft in zijn nadere reactie van 29 september 2021 en op de zitting het standpunt ingenomen dat de juridische grondslag in het primaire besluit, namelijk dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert, onjuist is. De juiste grondslag had volgens de gemachtigde van verweerder artikel 3, tweede lid en onder b, van de Participatiewet moeten zijn, waarin is bepaald dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Gelet op de woon- en leefsituatie van verzoekster kan verzoekster niet als ongehuwd worden aangemerkt, omdat verzoekster en haar man elkaar op regelmatige basis ontmoeten en verzoekster de intentie heeft om in de toekomst een echtelijke samenleving aan te gaan. Verweerder is voornemens de gewijzigde juridische grondslag in bezwaar te repareren, aldus verweerder.
4. Verzoekster voert aan dat [naam medewerker] en [naam 2] de rapportages die op hun naam staan niet naar waarheid hebben opgemaakt. Zij heeft namelijk niet gezegd dat zij ieder weekend naar Enschede gaat, zij en [naam echtgenoot] in de toekomst willen samenwonen en elkaar minimaal één keer in de week zien. Ook heeft [naam 2] haar woon- en leefsituatie niet zelf onderzocht maar is zij afgegaan op de bevindingen van [naam medewerker] .
Verder voert verzoekster aan dat [naam echtgenoot] en zij zijn getrouwd, omdat zij volgens haar geloof geen relatie mag hebben met een man zonder dat zij getrouwd is. Zij zijn dan ook getrouwd om elkaar te leren kennen. Verder hebben zij niks gezamenlijks. Verzoekster meent dan ook dat zij en [naam echtgenoot] wel duurzaam gescheiden leven en verzoekster dus als ongehuwd moet worden aangemerkt.
Beoordeling voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder in de nadere reactie en op de zitting een andere juridische grondslag bepleit dan dat is bepaald in het primaire besluit. Verweerder kan en zal de juridische grondslag in bezwaar repareren. De relevante feiten en omstandigheden zijn namelijk hetzelfde onder beide juridische grondslagen. Ook de voorzieningenrechter zal verderop in de uitspraak beoordelen of verweerder op juiste gronden het standpunt heeft ingenomen dat niet is gebleken dat in de situatie van verzoekster sprake is van duurzaam gescheiden leven en dat zij dus als ongehuwde kan worden aangemerkt.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor verzoekster belastend besluit is, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
7. De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of verweerder heeft mogen uitgaan van de inhoud van de rapportages die zijn opgemaakt door [naam medewerker] en [naam 2] .
8. Naar vaste rechtspraak van de CRvB, in dit soort zaken, wordt overwogen dat in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring. Aan een latere ontkenning of intrekking van die verklaring komt weinig betekenis toe. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als daarvoor bijzondere omstandigheden zijn.
9. Wat verzoekster in dit kader heeft aangevoerd is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat verweerder niet van de inhoud van de rapportages, opgemaakt door [naam medewerker] en [naam 2] , mocht uitgaan. Daarbij weegt ook mee dat de rapportages door twee verschillende medewerkers zijn opgesteld en dat hun bevindingen mede zijn gebaseerd op eigen onderzoek. Uit de rapportage die is opgemaakt door [naam 2] blijkt dat zij verzoekster heeft gebeld en haar ook zelf vragen heeft gesteld. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in dat de rapportages die zijn opgemaakt door [naam medewerker] en [naam 2] niet naar waarheid zijn opgemaakt. Bij de verdere beoordeling van dit verzoek gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat de inhoud van de rapportages juist is.
10. Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster en [naam echtgenoot] niet duurzaam gescheiden leven en dus dat verzoekster als ongehuwd moet worden aangemerkt.
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvBis van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan en voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of datum van het geregistreerd partnerschap van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
12. Uit de onder rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 genoemde feiten en omstandigheden, waarvan de voorzieningenrechter dus uitgaat dat die waar zijn, blijkt niet ondubbelzinnig dat verzoekster en [naam echtgenoot] duurzaam gescheiden leven. Zij zien elkaar regelmatig en verzoekster heeft verklaard dat zij in de toekomst willen samenwonen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verzoekster en haar partner een eigen leven leiden als waren zij ongehuwd.
13. Het voorgaande betekent dat verweerder op juiste gronden de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 25 mei 2021 heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.