ECLI:NL:RBAMS:2021:6060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21_4729
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam was ingetrokken. De intrekking vond plaats met ingang van 25 mei 2021, na het huwelijk van verzoekster op die datum. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 heeft verzoekster verklaard dat zij en haar echtgenoot, die in Enschede woont, ieder hun eigen leven leiden, maar dat zij wel regelmatig contact hebben. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat verzoekster en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar de relevante rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en geconcludeerd dat de omstandigheden niet ondubbelzinnig wijzen op duurzaam gescheiden leven. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4729

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te Amsterdam, verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 25 mei 2021 ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 29 september 2021 heeft verweerder een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft hybride plaatsgevonden op 11 oktober 2021. Verzoekster is fysiek verschenen. Ook was verzoeksters schoondochter fysiek aanwezig. Verweerder heeft zich via CMS laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Relevante feiten en omstandigheden en besluitvorming
2.1.
Op 25 mei 2021 is verzoekster getrouwd met [naam echtgenoot] . Dit heeft zij doorgegeven aan de Dienst Werk en Inkomen. Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster op 11 juni 2021 telefonisch contact gehad met [naam medewerker] . Een weergave van dat gesprek is vastgelegd in de rapportage van 11 juni 2021. In die rapportage staat vermeld dat verzoekster heeft gezegd dat zij op 25 mei 2021 is getrouwd, haar man in Enschede woont en verblijft en hij inkomsten uit arbeid heeft. Ook staat daarin dat zij heeft gezegd dat zij in Amsterdam blijft wonen en ieder weekend naar Enschede gaat.
2.2.
Naar aanleiding hiervan heeft [naam handhavingsspecialist] , een handhavingsspecialist namens verweerder, op 3 augustus 2021 nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van verzoeksters bijstandsuitkering. De resultaten van dat nadere onderzoek staan vermeld in de rapportage van bevindingen van 13 augustus 2021. In het kader van het nadere onderzoek heeft op 9 augustus 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en [naam 1] waarin verzoekster heeft verklaard hoe haar woon- en leefsituatie er sinds haar huwelijk uitziet. Uit het schriftelijke verslag van dat gesprek volgt dat verzoekster onder andere het volgende heeft gezegd:
  • Sinds dat wij getrouwd zijn heb ik twee keer bij hem verbleven;
  • Mijn echtgenoot is in die periode twee of drie keer bij mij geweest;
  • Wij zijn wel getrouwd, maar leiden ieder ons eigen leven;
  • We zijn getrouwd mede vanwege ons geloof, maar leven ieder apart;
  • Financieel is er geen verstrengeling tussen ons.
2.3.
[naam handhavingsspecialist] heeft naar aanleiding van verzoeksters verklaringen over haar woon- en leefsituatie sinds haar huwelijk, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), het standpunt ingenomen dat verzoekster sinds haar huwelijk niet meer aangemerkt kan worden als alleenstaande maar als gehuwde, dat bij hen geen sprake is van duurzaam gescheiden leven en dat daardoor de norm gezin van toepassing is. [naam handhavingsspecialist] heeft dan ook geadviseerd om verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 25 mei 2021 in te trekken.
2.4.
Op 9 september 2021 heeft verzoekster opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft [naam 2] verzoekster op 16 september 2021 gebeld en haar vragen gesteld over haar woon- en leefsituatie. Een weergave van dat gesprek staat vermeld in de rapportage van 16 september 2021. Uit die rapportage volgt onder andere dat verzoekster en haar man in de toekomst willen samenwonen en dat zij elkaar minimaal één keer per week zien. Verder blijkt uit de rapportage dat [naam 2] verzoekster vervolgens heeft verteld dat zij geen recht heeft op een bijstandsuitkering, omdat er geen veranderde omstandigheden zijn. Verzoekster vond dit niet leuk om te horen; zij is eerlijk geweest en wordt nu gestraft.
3. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 25 mei 2021 ingetrokken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Participatiewet en haar gezamenlijke inkomen hoger dan of gelijk is aan de bijstandsuitkering die voor haar geldt. De gemachtigde van verweerder heeft in zijn nadere reactie van 29 september 2021 en op de zitting het standpunt ingenomen dat de juridische grondslag in het primaire besluit, namelijk dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert, onjuist is. De juiste grondslag had volgens de gemachtigde van verweerder artikel 3, tweede lid en onder b, van de Participatiewet moeten zijn, waarin is bepaald dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Gelet op de woon- en leefsituatie van verzoekster kan verzoekster niet als ongehuwd worden aangemerkt, omdat verzoekster en haar man elkaar op regelmatige basis ontmoeten en verzoekster de intentie heeft om in de toekomst een echtelijke samenleving aan te gaan. Verweerder is voornemens de gewijzigde juridische grondslag in bezwaar te repareren, aldus verweerder.
Gronden verzoekster
4. Verzoekster voert aan dat [naam medewerker] en [naam 2] de rapportages die op hun naam staan niet naar waarheid hebben opgemaakt. Zij heeft namelijk niet gezegd dat zij ieder weekend naar Enschede gaat, zij en [naam echtgenoot] in de toekomst willen samenwonen en elkaar minimaal één keer in de week zien. Ook heeft [naam 2] haar woon- en leefsituatie niet zelf onderzocht maar is zij afgegaan op de bevindingen van [naam medewerker] .
Verder voert verzoekster aan dat [naam echtgenoot] en zij zijn getrouwd, omdat zij volgens haar geloof geen relatie mag hebben met een man zonder dat zij getrouwd is. Zij zijn dan ook getrouwd om elkaar te leren kennen. Verder hebben zij niks gezamenlijks. Verzoekster meent dan ook dat zij en [naam echtgenoot] wel duurzaam gescheiden leven en verzoekster dus als ongehuwd moet worden aangemerkt.
Beoordeling voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder in de nadere reactie en op de zitting een andere juridische grondslag bepleit dan dat is bepaald in het primaire besluit. Verweerder kan en zal de juridische grondslag in bezwaar repareren. De relevante feiten en omstandigheden zijn namelijk hetzelfde onder beide juridische grondslagen. Ook de voorzieningenrechter zal verderop in de uitspraak beoordelen of verweerder op juiste gronden het standpunt heeft ingenomen dat niet is gebleken dat in de situatie van verzoekster sprake is van duurzaam gescheiden leven en dat zij dus als ongehuwde kan worden aangemerkt.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor verzoekster belastend besluit is, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat het in beginsel aan verweerder is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
7. De voorzieningenrechter zal allereerst beoordelen of verweerder heeft mogen uitgaan van de inhoud van de rapportages die zijn opgemaakt door [naam medewerker] en [naam 2] .
8. Naar vaste rechtspraak van de CRvB [1] , in dit soort zaken, wordt overwogen dat in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring. Aan een latere ontkenning of intrekking van die verklaring komt weinig betekenis toe. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als daarvoor bijzondere omstandigheden zijn.
9. Wat verzoekster in dit kader heeft aangevoerd is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat verweerder niet van de inhoud van de rapportages, opgemaakt door [naam medewerker] en [naam 2] , mocht uitgaan. Daarbij weegt ook mee dat de rapportages door twee verschillende medewerkers zijn opgesteld en dat hun bevindingen mede zijn gebaseerd op eigen onderzoek. Uit de rapportage die is opgemaakt door [naam 2] blijkt dat zij verzoekster heeft gebeld en haar ook zelf vragen heeft gesteld. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in dat de rapportages die zijn opgemaakt door [naam medewerker] en [naam 2] niet naar waarheid zijn opgemaakt. Bij de verdere beoordeling van dit verzoek gaat de voorzieningenrechter er dan ook van uit dat de inhoud van de rapportages juist is.
10. Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster en [naam echtgenoot] niet duurzaam gescheiden leven en dus dat verzoekster als ongehuwd moet worden aangemerkt.
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan en voor elkaar zorg te dragen, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of datum van het geregistreerd partnerschap van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
12. Uit de onder rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 genoemde feiten en omstandigheden, waarvan de voorzieningenrechter dus uitgaat dat die waar zijn, blijkt niet ondubbelzinnig dat verzoekster en [naam echtgenoot] duurzaam gescheiden leven. Zij zien elkaar regelmatig en verzoekster heeft verklaard dat zij in de toekomst willen samenwonen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verzoekster en haar partner een eigen leven leiden als waren zij ongehuwd.
Conclusie
13. Het voorgaande betekent dat verweerder op juiste gronden de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 25 mei 2021 heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.S.H.M. Hussien, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 14 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2694.
2.Zie onder meer de uitspraak van 25 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3426.