Beoordeling
9. Kern van het geschil is of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Daarvoor dient met name te worden beoordeeld of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet sprake zijn van een onverwijlde opzegging wegens een dringende reden en die reden moet onverwijld aan de werknemer zijn medegedeeld. Is [verzoeker] niet terecht op staande voet ontslagen, dan kan aan hem een billijke vergoeding worden toegekend. Ook maakt [verzoeker] dan aanspraak op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding – waarbij voor die laatste geldt dat dan geen sprake mag zijn van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] . Geoordeeld wordt als volgt.
10. [verweerster] heeft aangevoerd dat sprake is van een dringende reden kort gezegd vanwege het inzien van de e-mails en het gebrek aan inzicht dat die handelwijze niet door de beugel kan. Die gedragingen maken volgens [verweerster] dat van haar redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder de aard en ernst van hetgeen [verweerster] als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop [verzoeker] deze heeft vervuld, alsmede zijn persoonlijke omstandigheden en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
11. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. Daartoe is het volgende redengevend. Vaststaat dat [verzoeker] via het [naam software] systeem op 17 november 2020 zeven e-mails van de directie heeft ingezien, terwijl die niet door of aan hem waren verzonden en hij evenmin toestemming had om die e-mails te openen. Niet kan worden vastgesteld of [verzoeker] op dat moment een demonstratie aan het geven was. Uit de door [verzoeker] ter zitting op vragen van de kantonrechter gegeven antwoorden, onder meer dat het bijvangst was dat hij een mail zelf kon bekijken, kan worden geconcludeerd dat het aanklikken en openen van bepaalde mails niet volledig willekeurig was. Een dergelijk handelen kan het vertrouwen in een werknemer, die bepaalde machtigingen heeft maar waarvan er vanuit wordt gegaan dat die op juiste wijze worden gebruikt, beschadigen. Echter, het eenmalig openen van de betreffende mails in een tijdsbestek van 3 minuten, waarbij niet is gebleken dat deze mails of de informatie daaruit het betreffende systeem hebben verlaten of door [verzoeker] zijn verspreid, is onvoldoende om te kwalificeren als dringende reden voor ontslag. Daar komt bij dat uit de loggegevens blijkt dat na 17 november 2020 geen e-mails van de directie meer zijn geopend door [verzoeker] . Dat maakt ook dat de vrees van [verweerster] dat het nogmaals zal gebeuren, waar zij het ontslag op staande voet mede op baseert, ongegrond lijkt te zijn. Een ontslag op staande voet is een ultimum remedium en in onderhavig geval had met een minder zware sanctie kunnen worden volstaan, zoals een officiële waarschuwing of het indienen van een ontbindingsverzoek. Het voorgaande betekent dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven vanwege het ontbreken van een dringende reden. Of het ontslag onverwijld is gegeven en de dringende reden onverwijld is medegedeeld behoeft derhalve geen nadere bespreking.
12. De kantonrechter kan vervolgens op verzoek van [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen, nu [verweerster] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen, met dien verstande dat dit een lager bedrag is dan door [verzoeker] verzocht. Bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding wordt uitgegaan van uitgangspunten zoals die volgen uit de jurisprudentie (waaronder New Hairstyle, ECLI:NL:HR:2017:1187, en Blue Circle ECLI:NL:HR:2020:955). 13. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer staat er voorts niet aan in de weg dat een werkgever daarnaast ook kan worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Artikel 7:681 lid 1 BW sluit die aanspraak en een samenloop met de billijke vergoeding niet uit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan een aanspraak op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging vervolgens weer wel meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. Ook dat is derhalve relevant voor de hoogte van de toe te kennen vergoeding.
14. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 15.327,00. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, gezien de door beide partijen ter zitting omschreven (zeer) stroeve relatie tussen een van de directieleden en [verzoeker] , waarvan al sprake was voordat onderhavig geschil ontstond, de arbeidsovereenkomst naar verwachting niet langer dan nog 6 maanden had geduurd. Ook weegt mee dat de handelwijze van [verzoeker] weliswaar niet kwalificeert als een dringende reden, maar dat neemt niet weg dat zijn handelwijze niet door de beugel kon – hij wist of behoorde te weten dat hij zijn toegang tot [naam software] niet behoorde te gebruiken om de e-mails van de directie in te zien – en dat daarmee het vertrouwen van [verweerster] in [verzoeker] ernstig is beschadigd. [verweerster] zou dan naar verwachting op korte termijn een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben ingediend. Gezien de leeftijd van [verzoeker] en de thans weer toenemende mogelijkheden tot het vinden van ander werk is de verwachting bovendien dat [verzoeker] niet lang zonder werk zal zitten. Op het bedrag aan loon over de periode van 6 maanden zijn de hieronder toe te kennen transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging in mindering gebracht.
15. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, en evenmin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] , is [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd. De hoogte daarvan is onbetwist gebleven. [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding ad € 5.733,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 23 mei 2021.
16. Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is [verweerster] die vergoeding verschuldigd aan [verzoeker] omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 4.212,00 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 23 april 2021.
17. Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, is daarmee de ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerster] gegeven, zodat de verklaring voor recht dat [verweerster] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding en relatiebeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW ook zal worden gegeven.
18. [verweerster] heeft voor wat betreft de eindafrekening en de betaling van de openstaande vakantiedagen gemotiveerd betwist dat zij deze nog verschuldigd is en voert aan dat zij deze heeft voldaan, hetgeen ook volgt uit de eindafrekening. Dat [verweerster] op dit punt nog een betaling verschuldigd is, is dan ook niet vast komen te staan. Dit deel van de vordering wordt derhalve afgewezen.
19. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De kantonrechter ziet daarbij evenwel geen aanleiding om over te gaan tot vergoeding van de reële proceskosten, zoals door [verzoeker] is verzocht. Van misbruik van recht of een geheel onhoudbaar standpunt in het voortraject, zoals [verzoeker] stelt, is geen sprake. Derhalve zal worden uitgegaan van het gebruikelijke tarief.