ECLI:NL:RBAMS:2021:6023

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
13/751731-21 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prioritering van Europees Aanhoudingsbevelen in het kader van overlevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Italië. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld in het licht van een eerder EAB dat door Roemenië was uitgevaardigd. De zaak betreft een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is en wiens overlevering aan Italië was verzocht. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving, waaronder de Overleveringswet (OLW) en de Kaderbesluiten van de Europese Unie, in acht genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft ook de samenloop van de EAB's beoordeeld en geconcludeerd dat voorrang dient te worden gegeven aan het EAB dat door Roemenië is uitgevaardigd, boven de EAB's die door Italië zijn uitgevaardigd. Dit besluit is genomen op basis van advies van Eurojust, dat heeft aangegeven dat de in Italië opgelegde straf ook in Roemenië ten uitvoer kan worden gelegd. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan en bepaald dat de prioriteit ligt bij het Roemeense EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751731-21 (EAB III)
RK nummer: 21/3869
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 oktober 2018 door de
Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Genoa(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex ‘[locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 september 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 september 2021. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op
grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat
zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 21 september 2021
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 21 september 2021 het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie een verzoek aan Eurojust te doen toekomen om de rechtbank te adviseren en daartoe vragen te beantwoorden die zien op de samenloop kwestie tussen het EAB met parketnummer 13/751717-21 (hierna:
EAB I) dat is uitgevaardigd door Roemenië, en het EAB met parketnummer 13/751720-21 (hierna:
EAB II) en het onderhavige EAB (hierna:
EAB III), die zijn uitgevaardigd door Italië.
Zitting 5 oktober 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 5 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal.
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. L.J. Woltring, had op voorhand verzocht om de zitting telefonisch bij te wonen, maar bleek ter zitting niet telefonisch bereikbaar. Het verhoor heeft, met instemming van de opgeëiste persoon, zonder bijstand van zijn raadsman plaatsgevonden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 21 september 2021

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 21 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5314) waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank een oordeel gegeven omtrent de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en de detentieomstandigheden in Italië. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (rechtsoverwegingen 3 tot en met 5) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Samenloop EAB’s

De rechtbank heeft bij voornoemde tussenuitspraak in rechtsoverweging 6 vastgesteld dat, kort gezegd, een kaderbesluitconforme uitleg dient te worden gegeven aan de artikelen 26, derde lid en 28, vierde lid, OLW:
De rechtbank legt (…) de artikelen 26, derde lid en 28, vierde lid, OLW, in samenhang bezien met artikel 16 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ [1] , op zodanige wijze uit dat zij, na kennisneming van het standpunt van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging, op basis van de criteria zoals genoemd in artikel 26, derde lid, OLW op grond van een eigen afweging zal komen tot een oordeel omtrent aan welk van de EAB’s voorrang dient te worden verleend.
De rechtbank heeft vervolgens ten aanzien van EAB I, EAB II en EAB III het volgende vastgesteld:
In het licht van de criteria genoemd in artikel 26, derde lid, onder a tot en met d, OLW stelt de rechtbank vast dat de verschillende feiten die worden benoemd in EAB I, EAB II en EAB III qua ernst min of meer overeenkomen, nu het gaat om vermogensdelicten waar volgens het Nederlandse strafrecht gevangenisstraffen met een maximum van zes jaren op zijn gesteld.
De feiten waarop de gevraagde overlevering voor tenuitvoerlegging van de straffen naar Italië zien, zijn gepleegd in 2010 en 2013. De feiten waar de gevraagde overlevering naar Roemenië voor vervolging van de feiten op zien, zouden zijn gepleegd in de periode van (in ieder geval) 2014 en 2015.
In het licht van de criteria genoemd in artikel 26, derde lid, onder e en f, OLW, is aan de rechtbank geen schriftelijke informatie verstrekt omtrent de mate waarin de nationaliteit van de opgeëiste persoon een belemmering zal vormen voor verderlevering en/of de mogelijkheden tot ter beschikking stelling van de betrokkene aan de uitvaardigende justitiële autoriteit van een andere lidstaat. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waar de officier van justitie haar standpunt op baseert dat Roemenië haar eigen onderdanen niet overlevert aan Italië voor de executie van straffen.
De rechtbank heeft vervolgens, mede onder verwijzing naar artikel 16, tweede lid, van het
Kaderbesluit 2002/584/JBZ, het onderzoek heropend teneinde advies van Eurojust in te winnen. Op 30 september 2021 zijn de vragen door Eurojust beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- er bestaan naar Roemeens recht geen beletselen voor overlevering van Roemeense staatsburgers naar een andere lidstaat van de Europese Unie;
- een Roemeense uitvoerende autoriteit kan, in lijn met artikel 4, zesde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, de overlevering van een Roemeens staatsburger weigeren en de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat opgelegde vrijheidsstraf in Roemenië bevelen;
- in het onderhavige geval bestaan er geen juridische- of beleidsmatige beletselen om de
order aggregating concurrent sentencesvan de
Office of the Prosecutor General of Genoavan 12 september 2018 (referentienummer: SIEP n 294/18), waarvoor de overlevering ten aanzien van EAB II en EAB III wordt verzocht, in Roemenië ten uitvoer te leggen;
- de Italiaanse autoriteiten zijn bereid om een garantie als bedoeld in Kaderbesluit 2009/909/JBZ af te geven (de rechtbank begrijpt: Kaderbesluit 2008/909/JBZ) [2] ;
- Eurojust adviseert om voorrang te geven aan het EAB dat is uitgevaardigd door Roemenië (EAB I).
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft zich, anders dan de officier van justitie ter zitting van 7 september 2021, op het standpunt gesteld dat op grond van voornoemde informatie van Eurojust voorrang zou moeten worden gegeven aan EAB I.
De opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht voorrang te geven aan EAB I, nu hij naar Roemenië wenst overgeleverd te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in de tussenuitspraak van 21 september 2021 en voornoemde antwoorden van Eurojust waaruit blijkt dat de in Italië opgelegde straf ten uitvoer kan worden gelegd in Roemenië en waarbij wordt geadviseerd voorrang te geven aan het Roemeense EAB, van oordeel dat voorrang dient te worden gegeven aan EAB I, dat is uitgevaardigd door Roemenië, boven EAB II en EAB III, die zijn uitgevaardigd door Italië.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 232 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7, 26 en 28 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon]aan de
Office of the Prosecutor General of the Republic attached to the Court of Appeal of Genoa(Italië);
BEPAALTdat
VOORRANGdient te worden gegeven aan het EAB met parketnummer 13/751717-21 (EAB I) dat is uitgevaardigd door Roemenië, boven het EAB met parketnummer 13/751720-21 (EAB II) en het onderhavige EAB (EAB III), die zijn uitgevaardigd door Italië.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van
2.Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie,