ECLI:NL:RBAMS:2021:6008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
13/751530-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; weigering voor feit met enkel geldboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechter van de Onderzoeksrechtbank nr. 52 te Madrid, Spanje, op 4 mei 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Cuba in 1972, is gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van verschillende strafbare feiten gepleegd op 31 juli 2018 in Madrid, waaronder poging tot diefstal met geweld en mishandeling.

Tijdens de openbare zitting op 5 oktober 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de feiten besproken. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering voor feit 3, waarvoor enkel een geldboete kan worden opgelegd, moet worden geweigerd. De officier van justitie daarentegen heeft gesteld dat de overlevering voor alle feiten kan worden toegestaan, omdat er ook andere feiten zijn waarvoor wel een vrijheidsstraf is opgelegd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor feit 3 moet worden geweigerd, omdat het EAB niet kan worden uitgevaardigd voor feiten waarop uitsluitend een geldboete is gesteld. Voor de feiten 1 en 2, die voldoen aan de eisen van de Overleveringswet, is de rechtbank van oordeel dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering voor feit 1 en 2 toegestaan, maar geweigerd voor feit 3, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751530-21
RK nummer: 21/4344
Datum uitspraak: 19 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 mei 2021 door
de Rechter van de Onderzoeksrechtbank nr. 52 te Madrid(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Cuba) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2021. Het verhoor heeft, via een videoverbinding, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Cubaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een beschikking ter aanhouding en verschijning van 16 oktober 2019 voor een gerechtelijke orgaan, te weten Onderzoeksrechtbank nr. 52 te Madrid (referentienummer: 1678/2018), bij beslissing van 4 mei 2021 uitgebreid tot internationale aanhouding.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Spaans recht strafbare feiten.
De overlevering wordt daarbij, kort gezegd, verzocht voor de volgende feiten:
  • Feit 1: op 31 juli 2018 te Madrid (Spanje) poging tot diefstal met geweld;
  • Feit 2: op 31 juli 2018 te Madrid (Spanje) mishandeling;
  • Feit 3: op 31 juli 2018 te Madrid (Spanje) een lichte mishandeling.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 3 de overlevering dient te worden geweigerd, nu er voor dit feit slechts een geldboete kan worden opgelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor alle feiten kan worden toegestaan. Ook indien voor feit 3 slechts een geldboete kan worden opgelegd, staan er in het EAB andere strafbare feiten omschreven waarop wel een vrijheidsstraf is gesteld. In combinatie met deze andere feiten dient de overlevering te worden toegestaan. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een zaak waarin deze rechtbank op 19 augustus 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:4471) uitspraak heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 2, eerste lid, van de OLW luidt als volgt:
een Europees aanhoudingsbevel kan slechts worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
De rechtbank stelt vast dat artikel 2, eerste lid, OLW in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ, gelet op het gebruik van het woord ‘slechts’, zo dient te worden geïnterpreteerd dat uit deze bepaling voortvloeit dat een EAB niet kan worden uitgevaardigd voor een feit waarop uitsluitend een geldboete is gesteld.
Uit het EAB blijkt dat de voorziene straf voor feit 3 uitsluitend bestaat uit een geldboete ter hoogte van € 6,00 per dag, voor de duur van drie maanden. De uitspraak waarnaar de officier van justitie heeft verwezen (ECLI:NL:RBAMS:2021:4471) heeft betrekking op een geheel andere situatie, namelijk een situatie waarin voor één en hetzelfde feit zowel een vrijheidsstraf als een geldboete was opgelegd. Nu feit 3 niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en het bepaalde in artikel 7, vierde lid, OLW niet van toepassing is, dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten 1 en 2 leveren naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van feit 1 en feit 2 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor feit 3 moet zij worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Rechter van de Onderzoeksrechtbank nr. 52 te Madrid(Spanje) ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de onder 3.1 omschreven feiten 1 en 2;
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op één van de in het EAB genoemde feiten, te weten het onder 3.1 omschreven feit 3.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.