ECLI:NL:RBAMS:2021:5994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4672 en AWB - 21_4414
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor beveiligingswerkzaamheden onthouden op basis van betrouwbaarheid en integriteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, een aspirant-beveiliger, en de korpschef van politie Amsterdam. Verzoeker had toestemming aangevraagd om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze was hem onthouden op basis van zijn eerdere veroordeling voor poging tot diefstal in 2018. Verweerder stelde dat verzoeker niet beschikte over de benodigde betrouwbaarheid en integriteit, zoals vereist door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Verzoeker voerde aan dat hij zijn leven had verbeterd, geen contact meer had met justitie en dat de terugkijktermijn van acht jaar hem onevenredig benadeelde in zijn kansen op werk en opleiding. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de toestemming te onthouden, gezien de ernst van het strafbare feit en de vereisten voor de beveiligingssector. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbaarheid en integriteit in de beveiligingsbranche en de ruimte die verweerder heeft bij het toepassen van de terugkijktermijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/4672 (voorlopige voorziening) en AMS 21/4414 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] , te Bussum, verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de korpschef van politie (de politiechef van eenheid Amsterdam), verweerder

(gemachtigde: mr. S. Filali).

Procesverloop

Met het besluit van 26 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker toestemming onthouden tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr).
Met het besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn verschenen een collega van verweerders gemachtigde, de pleegvader van verzoeker en een vriend/(toekomstige) werkgever van verzoeker.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht?
1. Verzoeker heeft gevraagd om vrijstelling van het betalen van griffierecht. Dit verzoek wordt toegewezen op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens over zijn inkomsten en vermogen.
Aanleiding procedure
2. Verzoeker volgt sinds september 2020 een opleiding tot beveiliger aan het ROC Amsterdam. Op 23 oktober 2020 heeft verweerder van Fellow Security B.V. een aanvraag, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, ten behoeve van verzoeker ontvangen.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr onthouden. Verzoeker heeft op 14 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. [1] Uit onderzoek naar verzoekers betrouwbaarheid, waarbij onder andere het Justitieel Documentatie Systeem en politiegegevens zijn geraadpleegd, is gebleken dat verzoeker op 20 april 2018 (onherroepelijk) is veroordeeld door de strafkamer van de rechtbank
Midden-Nederland wegens poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. Dit is een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde en verzoekers gedrag staat lijnrecht tegenover wat van een beveiliger verwacht mag worden. Verweerder ziet geen aanleiding af te wijken van de terugkijktermijn. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de bevoegdheid om de toestemming te onthouden dwingendrechtelijk is voorgeschreven indien een persoon niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. Er is dan geen ruimte voor verweerder om de persoonlijke belangen, zoals naar voren gebracht door verzoeker, af te wegen.
Gronden verzoeker
5. Verzoeker voert aan dat hij zijn opleiding niet meer kan volgen sinds de toestemming hem is onthouden. Aan verweerder komt beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of hij beschikt over de bekwaamheid en de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk. Volgens verzoeker heeft verweerder nagelaten alle relevante omstandigheden te betrekken en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Er zijn inmiddels bijna vier jaar verstreken sinds het laatste justitiecontact en verzoeker is nadien niet meer in contact gekomen met justitie. Daarnaast heeft twee jaar een reclasseringstoezicht bestaan. Sinds zijn laatste aanhouding en veroordeling is hij tot inkeer gekomen en heeft hij zijn leven ten goede en positief veranderd. Ook zou in zijn voordeel moeten wegen dat het recidiverisico laag is. Verzoeker heeft gedurende de proeftijd niet gerecidiveerd en heeft altijd zich gemotiveerd en meewerkend opgesteld bij het toezicht en met alle recidive verlagende interventies die vanuit de reclassering zijn aangeboden. Verzoeker heeft definitief met zijn verleden gebroken, ook met zijn verkeerde vrienden en heeft een nieuwe sociale vriendenkring opgebouwd. Ook voert verzoeker aan dat hij een zwaarwegend persoonlijk belang heeft bij de toewijzing van de toestemming. Hij heeft door COVID-19 zijn baan in de horeca verloren, heeft zich sinds september 2020 op een nieuwe opleiding gericht en heeft zich daarvoor aangemeld. Deze opleiding is zijn enige relevante startkwalificatie. Zonder toestemming kan hij niet aan zijn stage starten en kan hij niet voldoen aan de opleidingsverplichtingen. Door niet af te wijken van de terugkijktermijn wordt verzoeker onevenredig in zijn belangen geschaad. De terugkijktermijn brengt een onevenredig nadeel mee voor verzoeker ten opzichte van het daarmee te dienen belang, aldus verzoeker.

Beoordeling voorzieningenrechter

6. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
7.1.
Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr verleent verweerder voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie geen toestemming indien de persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten werk.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de beoordeling of de desbetreffende persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. [2] Die beoordelingsruimte is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: de Beleidsregels).
7.3.
Uit paragraaf 3.3, aanhef en onder a, van de Beleidsregels volgt dat toestemming wordt onthouden wanneer de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd, kort gezegd, binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing, is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Van de in de Beleidsregels genoemde terugkijktermijn kan worden afgeweken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de door verzoeker aangedragen omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de terugkijktermijn van acht jaar te verkorten. Verzoeker is op 20 april 2018 wegens poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen onherroepelijk veroordeeld tot 60 dagen gevangenisstraf waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en 100 uur taakstraf, subsidiair 50 dagen hechtenis. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de periode tussen verzoekers veroordeling en het bestreden besluit nog niet zodanig lang is dat recidive uitgesloten kan worden. Dat zoals verzoeker heeft betoogd, bijna vier jaar zijn verstreken sinds het laatste justitiecontact en dat verzoeker nadien niet meer in contact is gekomen met justitie maakt dit niet anders.
8.2.
Met betrekking tot de aard van het strafbare feit heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gepleegde misdrijf een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is. Het gedrag dat verzoeker heeft vertoond staat lijnrecht tegenover wat van een beveiliger verwacht mag worden, namelijk handhaving van de veiligheid van personen en goederen. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. [3]
8.3.
Ook heeft verweerder aan de persoonlijke omstandigheden en de recente persoonlijke ontwikkelingen van verzoeker, waaronder dat hij tot inkeer is gekomen, zijn leven ten goede en positief heeft veranderd, definitief met zijn verleden heeft gebroken, geen contact meer heeft met zijn verkeerde vrienden en dat hij een nieuwe sociale vriendenkring heeft opgebouwd, geen doorslaggevend belang toe hoeven kennen. Het doel van verweerders beleid is immers ervoor zorgen dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven is. Dat het bestreden besluit voor verzoeker inhoudt dat hij zijn opleiding niet kan afronden is een inherent gevolg van het bestreden besluit en maakt het voorgaande niet anders. Op de zitting heeft verweerder in dat verband nog verklaard dat weliswaar de opleiding van verzoeker voor nu even “on hold” staat, maar dat het verzoeker vrij staat in de toekomst een nieuwe aanvraag in te dienen. Voor nu is het nog te vroeg om af te wijken van de terugkijktermijn van acht jaar, maar dat neemt niet weg dat verweerder in de toekomst mogelijk wel aanleiding ziet om af te wijken van deze termijn.
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de betrouwbaarheid en integriteit van verzoeker niet boven iedere twijfel verheven is. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wbpr de gevraagde toestemming aan verzoeker heeft mogen onthouden.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr in samenhang met artikel 3.3, onder a, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:9.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1871 en