In deze zaak vorderde een exploitant van een bed and breakfast (B&B) schadevergoeding van de Gemeente Amsterdam, nadat deze eerder onterecht een boete had opgelegd voor het zonder vergunning onttrekken van woonruimte. De exploitant, aangeduid als [eiser], had de B&B op 28 juni 2016 gestart en kreeg op 5 oktober 2017 een boete van € 13.500,- opgelegd. Na bezwaar en beroep tegen deze beschikking, die ongegrond werd verklaard, volgde een last onder dwangsom van € 50.000,-. De exploitant verliet de woning en stelde dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld, wat leidde tot schade, waaronder gederfde inkomsten uit de B&B. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het vernietigde boetebesluit en de gevorderde schade. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als het boetebesluit niet was opgelegd, de exploitatie van de B&B nog steeds verboden zou zijn geweest op basis van de last onder dwangsom. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die op € 9.113,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. N.C.H. Blankevoort op 20 oktober 2021.