Op 8 april 2021 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13.674200.17, betreffende de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak. De vordering betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting. De rechtbank heeft op de zitting van 25 maart 2021 het onderzoek ter terechtzitting gehouden, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was en zijn raadsman niet gemachtigd was om hem te vertegenwoordigen.
De officier van justitie heeft op 3 januari 2020 een vordering ingediend, waarin het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 4.149,-. De rechtbank heeft deze vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feit dit bedrag heeft verkregen. De rechtbank heeft de schatting gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder een eerder vonnis van 28 mei 2019 en een rapport van de politie.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. Daarom heeft de rechtbank de verplichting tot betaling van € 4.149,- aan de Staat opgelegd. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 82 dagen, die door de officier van justitie kan worden gevorderd. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2021.