ECLI:NL:RBAMS:2021:5842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
13-674200-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting

Op 8 april 2021 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13.674200.17, betreffende de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak. De vordering betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting. De rechtbank heeft op de zitting van 25 maart 2021 het onderzoek ter terechtzitting gehouden, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was en zijn raadsman niet gemachtigd was om hem te vertegenwoordigen.

De officier van justitie heeft op 3 januari 2020 een vordering ingediend, waarin het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 4.149,-. De rechtbank heeft deze vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feit dit bedrag heeft verkregen. De rechtbank heeft de schatting gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder een eerder vonnis van 28 mei 2019 en een rapport van de politie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. Daarom heeft de rechtbank de verplichting tot betaling van € 4.149,- aan de Staat opgelegd. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 82 dagen, die door de officier van justitie kan worden gevorderd. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.674200.17 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13.674200.17, tegen: :
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres veroordeelde] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de ontnemingsvordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak. [veroordeelde] was niet bij de behandeling aanwezig. De raadsman van verdachte, mr. S. Ben Tarraf, was niet gemachtigd [veroordeelde] te vertegenwoordigen.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 3 januari 2020 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 4.149,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het feit waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van 28 mei 2019 veroordeeld voor medeplichtigheid aan medeplegen van oplichting
.
Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 4.149,-.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
  • Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019, parketnummer 13.674200.17 (strafzaak);
  • Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 1 november 2019, inclusief onderliggende bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur van politie.

5.De verplichting tot betaling

Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door [veroordeelde] te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 4.149,-.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 4.149,-.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van €
4.149,-(vierduizend honderdnegenenveertig euro) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
82 (tweeëntachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2021.