4.3.2Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
2. subsidiair
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
8 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 2] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen tot een totaal van ongeveer 92.899 euro,
hebbende die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 3] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 2] afgesloten waarbij die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] zich voordeed als CEO van [bedrijf 3] en
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 2] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [bedrijf 4] en later ook bij het bedrijf [bedrijf 5] en
- dat hij, verdachte en/of zijn mededader ( [medeverdader] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en
- aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden en
- door medewerkers/personen inschrijvingsformulieren en arbeidsovereenkomsten en een reisdeclaratie en werkbriefjes laten ondertekenen en ingevuld en ondertekend bij [bedrijf 2] ingediend en/of laten indienen,
waardoor [bedrijf 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 8 september 2016 in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest door een inschrijvingsformulier Medewerker en een arbeidsovereenkomst en werkbriefjes in te vullen en/of te ondertekenen en/of bij [bedrijf 2] in te dienen en een of meer personen als werknemer in te schrijven bij [bedrijf 2]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.3.3Motivering van de bewezenverklaring en bespreking bewijsverweren
De strafzaak tegen verdachte (hierna ook: [verdachte] ) vloeit voort uit het onderzoek 13Rolwolk. In de loop van dat onderzoek zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Het bedrijf [bedrijf 3] stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] . Op enig moment is ook medeverdachte [medeverdachte 1] bij dit bedrijf betrokken geraakt. Om geld te kunnen genereren voor het bedrijf hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in 2015 bedacht om goederen te bestellen op naam van andere, kredietwaardige bedrijven, en die goederen na levering door te verkopen. Op die manier hebben zij voor vele tienduizenden euro’s computerbenodigdheden besteld bij bedrijven zonder hiervoor te betalen. In de loop van 2016 werden de geldproblemen nijpend, zo verklaarden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarom hebben zij toen ook nepfacturen verkocht aan een factoringbedrijf. Toen ook hiermee niet voldoende geld binnenkwam en omdat er personeel betaald moest worden, hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich gericht tot het bedrijf [bedrijf 2] , met wie een zogenaamde payrollingovereenkomst werd afgesloten, om dit bedrijf vervolgens te laten betalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van [bedrijf 3] zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven (feit 2). Hiervoor zijn valse werkbriefjes ingevuld en ondertekend en ingediend bij dit bedrijf door onder anderen [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die ook zijn vervolgd en gelijktijdig met verdachte worden berecht.
Verdachte heeft erkend dat hij zelf een arbeidsovereenkomst, een formulier Inschrijving Medewerker en werkbriefjes voor [bedrijf 2] heeft ondertekend en dat hij ook andere mensen heeft ingeschreven bij [bedrijf 2] . De raadsman heeft kort gezegd bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op oplichting en daarom vrijspraak bepleit.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage. Hoewel ten aanzien van het bewezen geachte vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Verdachte erkent immers feitelijke betrokkenheid en er zijn slechts juridische verweren gevoerd. Op deze verweren zal de rechtbank hierna ingaan.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
Het onder feit 2 als subsidiair ten laste gelegde feit betreft medeplichtigheid bij de oplichting van het bedrijf [bedrijf 2] .
Uit het dossier blijkt dat voormeld bedrijf is opgelicht door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben – kort samengevat – zich gericht tot dit bedrijf, om dit bedrijf met wie zij een zogenaamde payrollingovereenkomst hadden afgesloten, te laten uitbetalen voor werk dat zogenaamd door werknemers van het bedrijf van [medeverdachte 2] – [bedrijf 3] – zou worden uitgevoerd bij andere bedrijven. Dat werk werd echter niet daadwerkelijk uitgevoerd. Daarbij zijn valse arbeidsovereenkomsten, inschrijvingsformulieren, werkbriefjes en een reisdeclaratie ondertekend en ingediend. [bedrijf 2] is hierdoor voor bijna twee ton benadeeld.
Dat verdachte feitelijk behulpzaam is geweest bij de oplichting van [bedrijf 2] door het ondertekenen van de hiervoor bedoelde arbeidsovereenkomsten,
inschrijvingsformulieren en werkbriefjes en het inschrijven van personen als werknemer bij [bedrijf 2] volgt uit het dossier en de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie.
De rechtbank vindt, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, dat tevens kan worden vastgesteld dat verdachte bij het verrichten van voormelde handelingen opzet had op het oplichten van het bedrijf. De door verdachte ondertekende documenten en de documenten die hij doorstuurde naar het bedrijf bevatten namelijk gegevens die niet juist waren. Dat moet voor verdachte kenbaar zijn geweest. Zo wist hij dat hij en de andere personen die hij inschreef bij [bedrijf 2] niet werkten voor het bedrijf dat was vermeld op de documenten. Gelet op het voorgaande moet verdachte hebben geweten dat hij een bijdrage leverde aan het op bedrieglijke wijze genereren van geld.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte medeplichtig was bij de oplichting van [bedrijf 2]