In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 21 mei 2021 was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Nederlandstalige rechtbank van de eerste aanleg Brussel, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en gedetineerd in een Belgische detentieplaats, wordt verdacht van strafbare feiten volgens Belgisch recht.
De behandeling van de vordering vond plaats op 13 juli 2021, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengde om onderzoek te doen naar mogelijke schendingen van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De zaak werd op 27 juli 2021 heropend en geschorst om aanvullende vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden. Op 23 september 2021 werd de behandeling hervat, waarbij de raadsman zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er sprake was van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de Belgische detentie-instellingen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet in een instelling zou worden geplaatst waar dergelijke risico's aanwezig zijn. Gezien het feit dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.