In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1965 en met de Nederlandse nationaliteit, was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zeven jaren, waarvan nog 2500 dagen restte. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 september 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) besproken, die stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien deze is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die bij onherroepelijk vonnis is opgelegd. De raadsman heeft verzocht om toepassing van deze weigeringsgrond, mits de opgelegde straf bij overname door Nederland zou worden uitgevoerd onder het Belgische voorwaardelijke invrijheidstellingsregime. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat zij niet de bevoegdheid heeft om te bepalen wanneer de voorwaardelijke invrijheidstelling zou plaatsvinden, en dat deze bevoegdheid bij de Minister van Justitie en Veiligheid ligt.
De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen en heropenen op 7 oktober 2021, om de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen over de weigeringsgrond. De raadsman werd verzocht om uiterlijk 4 oktober 2021 zijn standpunt kenbaar te maken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.