ECLI:NL:RBAMS:2021:5763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
13/751549-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegarantie

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 27 mei 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1993, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende data, waaronder 13 juli en 23 september 2021, voortgezet. Tijdens deze zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in België onderzocht, met bijzondere aandacht voor de garantie van humane behandeling zoals vastgelegd in artikel 11 van de Overleveringswet (OLW).

In een tussenuitspraak op 27 juli 2021 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, evenals de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in bepaalde Belgische detentie-instellingen, maar heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet in een van deze instellingen zal worden geplaatst. Dit leidde tot de conclusie dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor de overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel is derhalve toegestaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. O.P.M. Fruytier, en de rechters mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, in aanwezigheid van de griffiers mrs. K. Spanjaart en M.A. Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-751549-21
RK nummer: 21/2987
Datum uitspraak: 7 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2021 door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
Adres per 30 september 2021: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 juli 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 27 juli 2021
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 27 juli 2021 geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid, de garantie zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW en de weigeringsgrond van artikel 13 OLW. Deze overwegingen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. Het onderzoek is vervolgens heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen met betrekking tot de detentieomstandigheden voor te leggen aan de Belgische autoriteiten.
Op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste en het derde lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in het artikel 11, eerste lid, OLW.
Zitting 23 september 2021
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering hervat op de openbare zitting van 23 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste en het derde lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in het artikel 11, eerste lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
In de e-mail van 28 juli 2021 van de onderzoeksrechter Kristien Abrath van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, is te lezen dat:
“(…) de heer [opgeëiste persoon] eerst door de onderzoeksrechter zal worden
verhoord. Indien hierna een aanhoudingsmandaat wordt afgeleverd, zal betrokkene verblijven in de gevangenis van [plaats detentie] . Dit betreft niet één van 7 detentie-instellingen uit de tussenuitspraak dd. 22/06/2021.”
De rechtbank stelt vast dat – nu uit voornoemde e-mail volgt dat de opgeëiste persoon niet in één van de zeven detentie-instellingen wordt geplaatst ten aanzien waarvan een reëel gevaar is aangenomen dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld – de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

5.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Spanjaart en M.A. Dijk, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.