Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 27 mei 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1993, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende data, waaronder 13 juli en 23 september 2021, voortgezet. Tijdens deze zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in België onderzocht, met bijzondere aandacht voor de garantie van humane behandeling zoals vastgelegd in artikel 11 van de Overleveringswet (OLW).
In een tussenuitspraak op 27 juli 2021 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, evenals de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in bepaalde Belgische detentie-instellingen, maar heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet in een van deze instellingen zal worden geplaatst. Dit leidde tot de conclusie dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor de overlevering.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel is derhalve toegestaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. O.P.M. Fruytier, en de rechters mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, in aanwezigheid van de griffiers mrs. K. Spanjaart en M.A. Dijk.