ECLI:NL:RBAMS:2021:5762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
13/751841-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot gevangenisstraf in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de procureur des konings te Oost-Vlaanderen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en gedetineerd in een Belgische penitentiaire inrichting, was veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan twee jaar effectief en twee jaar met uitstel. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 september 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon in België was veroordeeld en dat de overlevering was aangevraagd voor de tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf. De raadsman voerde aan dat de gevangenisstraf met uitstel niet kon worden omgezet in een uitvoerbare straf, maar de rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de Belgische beslissing te twijfelen.

De rechtbank heeft ook de vereisten van dubbele strafbaarheid en de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Ondanks zorgen over de detentieomstandigheden in sommige Belgische gevangenissen, concludeerde de rechtbank dat de garanties van de Belgische autoriteiten voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet het risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke eisen was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751841-21
RK nummer: 21/4279
Datum uitspraak: 7 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2021 door het Parket van de procureur des konings te Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboorteplaats 2] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank te Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) van 7 juni 2011, dossier 10RG8076, vonnisnummer 2011/2902. De opgeëiste persoon is bij dit vonnis veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan twee jaar effectief en twee jaar met uitstel. Dit uitstel werd uitvoerbaar door het arrest van het Hof van Beroep te Gent (België) van 15 oktober 2019.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gevangenisstraf van ‘twee jaar met uitstel’ niet kan zijn omgezet in een uitvoerbare gevangenisstraf. België kent namelijk een proeftijd van maximaal vijf jaren. De straf zou uitvoerbaar zijn geworden bij arrest van 15 oktober 2019. De maximale proeftijd was op dat moment echter ruimschoots verstreken. De raadsman verzoekt daarom primair de overlevering te weigeren en subsidiair nadere informatie op te vragen bij de Belgische autoriteiten over de gang van zaken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank dient te vertrouwen op de juistheid van de beslissing die het Hof van Beroep te Gent (België) heeft genomen en het verweer van de raadsman aldus dient te verwerpen.
De rechtbank stelt vast dat er, mede gelet op het vertrouwensbeginsel, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de ‘met uitstel’ opgelegde vrijheidsstraf ten onrechte door het Hof van Beroep te Gent (België) bij arrest van 15 oktober 2019 uitvoerbaar is verklaard. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Afpersing;
Poging tot diefstal, vergezeld van geweld;
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Diefstal;
Opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken;
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Het gaat om de feiten 1 tot en met 3 onder categorie I, opgenomen in onderdeel e) van het EAB.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering voor die gevallen weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in België is veroordeeld en al een deel van zijn straf in België heeft uitgezeten, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 23 augustus 2021 de volgende garantie gegeven:
“As decided so, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Ghent.(…)In this case, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in a cell of at least 9m2. The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink). As Mr. [opgeëiste persoon] will be detained alone, the last question becomes irrelevant.”
Daarnaast bevat het dossier een brief van 9 september 2021, eveneens afkomstig van de
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedoms, waarin de volgende algemene garantie wordt gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel :
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
De raadsman heeft aangevoerd dat de garantie die de Belgische autoriteiten hebben verstrekt, niet volstaat. De garantie is volgens hem een momentopname, en garandeert niet dat de opgeëiste persoon op een later moment, als de detentie-instelling waarin hij terecht zal komen drukker wordt, geen celruimte zal moeten inleveren en dus alsnog een ‘grondslaper’ wordt. De raadsman verzoekt daarom de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft gesteld dat de garantie afdoende is. Getoetst dient te worden of er direct na de overlevering een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De gegeven detentiegarantie sluit dat gevaar uit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie van 23 augustus 2021. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling in Gent heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is verder van oordeel dat het eveneens voldoende vaststaat dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021, inhoudende een algemene detentiegarantie, in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd. De rechtbank vindt het daarom niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt gevraagd bij de Belgische autoriteiten.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 312, 317, 311, 310 en 198 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 26 en 55 Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des konings te Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België).
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Spanjaart en M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak