ECLI:NL:RBAMS:2021:5741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 345
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een huishoudelijke hulp, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres was sinds 29 mei 2018 arbeidsongeschikt door ziekte en had na een wachttijd van 104 weken een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar aanvraag op 3 april 2020 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 7 december 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 augustus 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigden. Het Uwv was niet aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen, die tot de conclusie kwamen dat eiseres 0% arbeidsongeschikt was, terecht waren. Eiseres had geen objectieve medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen konden weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan eiseres had toegekend, omdat zij op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigden: mr. Chr. F. van der Vlis en [naam] ),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Op 3 april 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag van [eiseres] om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Op 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 18 augustus 2021 behandeld op een zitting met beeld- en geluidverbinding (Skype). [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Het Uwv is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. [eiseres] werkte voor het laatst als huishoudelijke hulp. Op 29 mei 2018 is zij voor dit werk uitgevallen wegens ziekte. Na een wachttijd van 104 weken heeft zij een
WIA-uitkering aangevraagd.
2. Het Uwv heeft [eiseres] voor de WIA-beoordeling laten onderzoeken door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De verzekeringsarts heeft [eiseres] onderzocht en zijn bevindingen opgenomen in een rapport en functionele mogelijkhedenlijst (FML) van
8 maart 2020. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd die [eiseres] met haar beperkingen nog kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige concludeert dat [eiseres] vanaf de datum in geding (26 mei 2020) 0% arbeidsongeschikt is. Omdat [eiseres] minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt zij van het Uwv geen WIA-uitkering.
3. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarom heeft het Uwv opnieuw onderzoek laten doen naar de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en heeft op 4 december 2020 een gewijzigde FML opgesteld. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw berekend en vastgesteld dat [eiseres] 0% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarom het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
4. [eiseres] vindt dat zij wél recht heeft op een WIA-uitkering en wil een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
Het oordeel van de rechtbank
5. In geschil is of het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan [eiseres] heeft toegekend, omdat zij op 26 mei 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
6. Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak een bijzondere waarde toe, in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Zulks betekent echter geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. [1]
De medische beoordeling
7. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.
8. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de gestelde eisen. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en [eiseres] op het spreekuur psychisch onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en daar met [eiseres] gesproken. Verder is informatie van de revalidatiearts en huisarts van [eiseres] bij de beoordeling betrokken. Het onderzoek heeft daarom zorgvuldig plaatsgevonden.
9. Verder voert [eiseres] aan dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Haar behandelaren delen volgens [eiseres] deze mening. De belastbaarheid is te hoog.
10. De rechtbank vindt de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en kan de conclusies daarvan volgen. Hetgeen [eiseres] aanvoert, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. De rechtbank overweegt dat [eiseres] geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Ook overweegt de rechtbank dat [eiseres] geen medische stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat haar psychische klachten moeten leiden tot meer beperkingen dan reeds zijn aangenomen. Aan de omstandigheid dat [eiseres] haar gezondheidstoestand geheel anders ervaart dan de verzekeringsartsen, komt geen doorslaggevend gewicht toe. Het subjectieve oordeel van [eiseres] dat zij niet in staat is om bepaalde werkzaamheden (in volle omvang) te verrichten, is niet voldoende voor het aannemen van ongeschiktheid. Evenmin is voldoende dat dit subjectieve oordeel van de verzekerde is ingegeven door hetgeen de behandelend artsen hierover gezegd hebben. Bepalend is of de mening van [eiseres] uiteindelijk bevestigd wordt door geneeskundige bevindingen. Daarvoor kijkt de rechtbank naar de beoordeling van de verzekeringsartsen. Pas dan is er volgens vaste rechtspraak sprake van een naar objectieve maatstaven gemeten ongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de benutbare mogelijkheden van [eiseres] juist vastgesteld.
De arbeidsdeskundige beoordeling
11. [eiseres] voert aan dat de functie productiemedewerker industrie niet geschikt is voor haar vanwege het hoge handelingstempo, de deadlines die gehaald moeten worden en de productiepieken. Bij de functie monteur printplaten dient zij het werk ook gebogen uit te voeren, maar daarop is zij beperkt.
12. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in totaal zeven functies heeft geselecteerd met allen ten minste drie arbeidsplaatsen. De rechtbank oordeelt dat nog steeds wordt voldaan aan de minimumeisen uit het Schattingsbesluit [2] als de functies productiemedewerker industrie en monteur printplaten komen te vervallen. Er blijven namelijk nog minstens drie functies over met minimaal drie arbeidsplaatsen per functie en een totaal van ten minste negen arbeidsplaatsen. De door [eiseres] aangevoerde gronden doen daarom niet af aan het arbeidskundige oordeel.
Re-integratieplicht ex-werkgever
13. Verder vindt [eiseres] dat haar ex-werkgever onvoldoende aan zijn re-integratieplicht heeft voldaan. Haar ex-werkgever heeft alleen gecontroleerd of zij solliciteerde, maar heeft niets gedaan om haar te ondersteunen.
14. De rechtbank overweegt dat dit standpunt niet relevant is voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit argument maakt geen onderdeel uit van de toetsing. Daarom laat de rechtbank dit standpunt onbesproken.
Conclusie
15. Omdat [eiseres] minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv terecht geen
WIA-uitkering aan [eiseres] toegekend.
16. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan daar worden verzocht om een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.
2.Zie artikel 9, aanhef, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.