In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Ymere en de zoon van een overleden huurder. De eiser, Ymere, vorderde ontruiming van de huurwoning in het Oostelijk Havengebied, die sinds 5 november 2002 door de vader van de gedaagde werd gehuurd. De vader van de gedaagde is op 26 juli 2018 overleden, maar de gedaagde heeft geen verzoek tot voortzetting van de huurovereenkomst ingediend binnen de wettelijke termijn van zes maanden na het overlijden. Ymere stelde dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd en dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij altijd bij zijn vader had gewoond en dat hij de huur nu zelf kon betalen. Hij betwistte ook dat Ymere niet op de hoogte was van het overlijden van zijn vader. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde niet tijdig had gehandeld om de huurovereenkomst voort te zetten en dat Ymere niet eerder op de hoogte was gesteld van het overlijden. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van 30 dagen. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.