7.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding door het slachtoffer ongewenst vast te pakken en aan te raken, in haar oor te fluisteren en haar op haar wang te kussen. Hij heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Niet alleen was het een beangstigende situatie voor het slachtoffer, zij heeft hier ook naderhand veel last van gehad. Het slachtoffer durft na de schemering niet meer alleen naar buiten te gaan, vermijdt parken en voelt zich vies. Het handelen van verdachte, waarbij hij zich kennelijk uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, heeft dan ook een grote impact op het slachtoffer gehad. Bovendien heeft verdachte zich niet laten wegzetten na het kussen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Nadat omstanders het slachtoffer wilden helpen heeft verdachte zich op brutale wijze gekeerd tegen een van deze omstanders en één van die personen mishandeld. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een scherp voorwerp. Daarmee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij het slachtoffer letsel en pijn toegebracht. Het slachtoffer heeft hierdoor drie hechtingen moeten krijgen. Dat de mishandeling heeft plaatsgevonden omdat hij probeerde de aanranding van het eerste slachtoffer te stoppen, maakt de inbreuk nog ernstiger.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 april 2021. Verdachte is vele malen eerder met justitie in aanraking gekomen en ook eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, maar dat is lang geleden. De laatste veroordeling voor mishandeling dateert uit 2015 en de veroordeling voor een zedenzaak uit 2006. De rechtbank zal hiermee gelet op het tijdsverloop geen rekening houden ten nadele van verdachte.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte voor feit 1 als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat – in afwijking van wat de officier van justitie heeft gevorderd – een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden een passende en geboden straf is.
Geen maatregel van terbeschikkingstelling
In het onder paragraaf 6 vermelde Pro Justitia rapport hebben de deskundigen geconcludeerd dat het recidiverisico ten aanzien van aanranding als matig tot hoog wordt ingeschat. Het recidiverisico blijft met name aanwezig indien verdachte geen behandeling aanvaardt. De deskundigen beschikken over te weinig informatie over verdachte om het eventuele risico op een ernstiger zedenfeit vanuit zijn pathologie in te schatten. Al met al zijn de deskundigen niet in staat forensische interventieadviezen te geven ter vermindering van het gevaar op toekomstige gelijkwaardige delicten. De deskundigen concluderen voorts dat er onvoldoende argumenten bestaan om een gedwongen behandeling in het kader van de TBS te onderbouwen. Zij hebben dit advies ter terechtzitting herhaald.
De rechtbank constateert dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek door de psycholoog en psychiaters tijdens zijn opname in het [kliniek] . Zij hebben de noodzaak tot oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging niet kunnen onderbouwen. Zij zijn wel van mening dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, te weten een vorm van psychopathologie.
Dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en er geen advies ligt van de deskundigen tot het opleggen van de TBS, laat onverlet dat de rechtbank de maatregel wel zou kunnen opleggen – zij het uitsluitend voor feit 1 (de aanranding) – indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist (artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht). Daarvan is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat de feitelijke aanranding van de eerbaarheid niet met geweld gepaard is gegaan en verdachte van de poging tot zware mishandeling wordt vrijgesproken.
Voorts hebben de deskundigen ter zitting verklaard, kort gezegd, dat zij niet kunnen bepalen of het naar vrouwen grensoverschrijdend gedrag van verdachte voortkomt uit narcistische krenking, anti sociale persoonlijkheidstrekken, een seksuele stoornis, middelengebruik of anderszins en hebben zij herhaald dat er vanuit gedragskundig oogpunt onvoldoende argumenten bestaan om gedwongen behandeling in het kader van een TBS te onderbouwen.
De rechtbank, die de conclusies van de deskundigen ook op dit punt overneemt, ziet evenmin argumenten om te kunnen onderbouwen dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de TBS vereist.