ECLI:NL:RBAMS:2021:5574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
13/197064-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen en mishandeling in het Vondelpark

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 49-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen en mishandeling met een scherp voorwerp in het Vondelpark op 11 juli 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster, [benadeelde partij 1], heeft aangerand door haar ongewenst aan te raken en te kussen, ondanks haar herhaalde verzoeken om te stoppen. Dit gedrag werd als ontuchtig gekwalificeerd en in strijd met de sociaal-ethische normen. Daarnaast heeft de verdachte de aangever, [benadeelde partij 2], mishandeld door hem te stompen en te steken met een scherp voorwerp, wat resulteerde in een snijwond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarbij rekening is gehouden met zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de aanranding. De rechtbank heeft geen TBS opgelegd, omdat de deskundigen onvoldoende bewijs hebben geleverd voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen toegewezen gekregen voor de immateriële en materiële schade die zij hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/197064-20 (Promis)
Datum uitspraak: 23 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 januari 2021, 1 april 2021, 24 juni 2021 en 9 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Burmeister naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundigen, A. Witvliet (GZ-psycholoog), R.J.P. Rijnders (psychiater) en A.Z. Botermans (psychiater in opleiding), verbonden aan het [kliniek] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1,
aanranding van [benadeelde partij 1] op 11 juli 2020 te Amsterdam, door geweld en/of feitelijkheden en/of door bedreiging van dit geweld en/of feitelijkheden die [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, zoals onder meer het aanraken en/of strelen van de nek en/of kin en/of het gezicht en het fluisteren in het oor van die [benadeelde partij 1] en/of het zoenen en/of kussen op de wang en/of het oor van die [benadeelde partij 1] ;
feit 2 primair,
poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 2] op 11 juli 2020, door het stompen en/of slaan en/of steken met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp;
feit 2 subsidiair,
mishandeling van [benadeelde partij 2] op 11 juli 2020, door het stompen en/of slaan en/of steken met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat aangeefster [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte de tenlastegelegde handelingen bij haar heeft verricht. Dit wordt bevestigd door getuigen. Aangeefster heeft duidelijk verbaal en non-verbaal aan verdachte laten weten dat zij wilde dat hij zou stoppen en daar heeft hij geen gehoor aan gegeven. Deze handelingen hadden een seksuele intentie en waren dus ontuchtig.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat aangever [benadeelde partij 2] heeft gezien en gevoeld dat verdachte hem twee keer heeft gestompt tegen zijn bovenbil. De tweede keer heeft hij een scherpe pijn gevoeld. Deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en door de letselverklaring, waarbij een forse snijwond van anderhalve centimeter op de linkerbil is geconstateerd. Nu bovendien de kleding van aangever is geperforeerd is het onaannemelijk dat dit zonder voorwerp of met slechts een sleutel is veroorzaakt. Daarom kan worden vastgesteld dat dit met een mes is gebeurd. Gelet op het doorklieven van de kleding en de snijwond kan het niet anders dan dat er met flinke kracht is gestoken waarbij het niet veel had gescheeld of er waren kwetsbare en vitale organen en aders getroffen. Hierdoor had zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan.
Dat de man waarover aangevers verklaren verdachte betreft baseert de officier van justitie op het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van 11 juli 2020 op de plaats delict aanwezig was. Aangevers en getuigen hebben verklaard dat het om een man gaat die [naam] heet en uit [geboorteplaats] komt. Het signalement dat zij hebben doorgegeven is opvallend en verdachte voldoet volledig daaraan. Ook is er sprake van een fotoherkenning van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Verdachte is weliswaar in de buurt geweest, maar hij ontkent dat hij iets met de aanranding van aangeefster te maken heeft gehad.
Ook van feit 2 dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat hij iets te maken heeft gehad met wat er met aangever is gebeurd. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman verder aangevoerd dat er te weinig informatie bekend is over wat er precies is voorgevallen. Niemand heeft stekende bewegingen of een mes gezien. Bovendien heeft aangever bij de arts verklaard dat de wond wellicht door een sleutel is veroorzaakt. Voorts kan op basis van een wond van anderhalve centimeter in de bil niet worden geconcludeerd dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen worden veroorzaakt. Daarvoor zal meer bekend moeten zijn over de feitelijke toedracht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Wel kan – op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen – worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte de persoon is die de aangevers omschrijven als dader. De rechtbank gaat daarvan uit op grond van het volgende.
Aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben verklaard over een [naam] uit [geboorteplaats] met een donkere huidskleur en een lange rasta haardracht tot aan of over zijn billen. Beiden hebben verklaard dat deze persoon blauw-witte badslippers droeg. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] .
Verdachte voldoet volledig aan dit signalement en is afkomstig uit [geboorteplaats] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich bij het Openluchttheater in het Vondelpark in de nabijheid van het vriendengroepje bevond op het moment dat het tenlastegelegde zich zou hebben afgespeeld. Gelet op het voorgaande in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is waarover aangevers en de getuige hebben verklaard.
Bewezenverklaring feit 1
Aangeefster [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat verdachte naar haar toekwam, haar kin vastpakte, haar aanraakte, haar arm streelde, in haar oor fluisterde en op haar wang kuste. Ze gaf meermalen aan dat zij dit niet fijn vond en vroeg aan verdachte of hij hiermee wilde stoppen. Ook omstanders hebben verdachte verzocht om te stoppen met deze gedragingen. Dit ongewenst vastpakken, aanraken en strelen, fluisteren in het oor en kussen op de wang kan – in onderlinge samenhang – worden bezien als handelingen met een seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde aanranding.
Vrijspraak feit 2 primair; bewezenverklaring feit 2 subsidiair
Aangever [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat verdachte voor hem kwam staan, naar zijn broekzak ging en met zijn rechterhand twee keer tegen zijn bil stompte. Het stompen wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1] . Bij de tweede stomp voelde aangever een scherpe pijn. In de letselverklaring is beschreven dat aangever een snijwond heeft op zijn linkerbil. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte het slachtoffer heeft gestompt en dat dit gepaard is gegaan met het steken met een scherp voorwerp.
Voor de vraag of dit een poging zware mishandeling of een eenvoudige mishandeling oplevert, is beslissend of er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank kan niet vaststellen hoe diep de wond was en met welk voorwerp de wond is veroorzaakt. Wel is duidelijk dat de wond is veroorzaakt door kledingstukken heen. Met de vaststelling dat verdachte door te stompen en te steken met een scherp voorwerp bij aangever door kledingstukken een snijwond op de bil heeft veroorzaakt, komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast te staan dat daarmee sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient dan ook van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te worden vrijgesproken.
Met zijn handelingen heeft verdachte zich wel schuldig gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van feit 1:
op 11 juli 2020 te Amsterdam, door feitelijkheden [benadeelde partij 1] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het
- aanraken van de nek en kin en het gezicht en de hand en pols en schouders van die [benadeelde partij 1] en;
- fluisteren in het oor van die [benadeelde partij 1] en;
- kussen op de wang van die [benadeelde partij 1] en
feitelijkheden hebben bestaan uit het
- slaan van een arm om die [benadeelde partij 1] en
- grijpen van de kin van die [benadeelde partij 1] en
- omhoog duwen van het gezicht van die [benadeelde partij 1] en
- vastpakken van beide wangen van die [benadeelde partij 1] en
- doorgaan met genoemde handelingen ten opzichte van die [benadeelde partij 1] , terwijl zij meermalen aangeeft dat ze niet door hem, verdachte, aangeraakt wil worden en omstanders aangeven dat hij, verdachte, moet stoppen met genoemde handelingen;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 11 juli 2020 te Amsterdam, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] te stompen en steken met een scherp voorwerp.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is van 7 april 2021 tot 19 mei 2021 opgenomen in het [kliniek] (hierna: [kliniek] ), alwaar hij is onderzocht door psycholoog A. Witvliet, psychiater in opleiding A.Z. Botermans en psychiater R.J.P. Rijnders. Zij hebben hun onderzoeksresultaten vastgelegd in het Pro Justitia rapport van 3 september 2020. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door de psycholoog en psychiaters. Verdachte is echter wel dagelijks op de afdeling aanwezig en zichtbaar geweest en hij heeft verschillende gesprekken met de groepsleiding gevoerd. Ook beschikten de deskundigen over collaterale informatie, zoals reclasseringsrapporten en het penitentiair dossier. Op basis daarvan kan volgens de deskundigen worden gesteld dat er bij verdachte ten minste sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, een vorm van psychopathologie. De deskundigen hebben de (klinische) indruk gekregen dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, mogelijk zelfs van een licht verstandelijke beperking. Door de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek kan deze klinische indruk echter niet worden onderbouwd door middel van testpsychologisch onderzoek. Daarnaast worden er voldoende aanwijzingen gezien voor een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met daarbinnen narcistische, antisociale (en eventueel paranoïde) trekken. Er is echter onvoldoende informatie beschikbaar om een (antisociale en/of narcistische) persoonlijkheidsstoornis vast te stellen. In het contact met vrouwen schemeren narcistische persoonlijkheidskenmerken door. Of er sprake is van problematische gewetensfuncties valt niet te onderzoeken. Dat geldt ook voor de vraag of er sprake is van een seksuele stoornis. Op seksueel vlak valt bovenal opdringerige onafgestemdheid op, maar niet kan worden vastgesteld of dat gedrag is ingebed in sociaal-culturele opvattingen. Vermoedelijk wordt dit gedrag versterkt door middelengebruik. Er zijn geen directe aanwijzingen voor een ernstige psychiatrische stoornis in engere zin. Andere psychiatrische stoornissen kunnen met de beperkte informatie onvoldoende worden aangetoond of uitgesloten.
Daarnaast is er vermoedelijk sprake van pathologisch middelengebruik. Dit geldt tenminste voor cannabisgebruik. Afhankelijkheid van cannabis kan echter niet worden onderbouwd. Verder is er bij verdachte sprake van ernstig disfunctioneren op verschillende levensgebieden, waarbij hij al jaren veelvuldig in aanraking komt met politie en justitie en hij zijn leven niet op orde lijkt te krijgen.
De vastgestelde psychopathologie was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte aanwezig. Ook was verdachte op dat moment vermoedelijk onder invloed van cannabis en alcohol. Over de gedachten, gevoelens en gedragingen van verdachte en de directe aanleiding
van de bewezenverklaarde feiten hebben de deskundigen geen enkele informatie van verdachte verkregen.
Desondanks is het volgens de deskundigen waarschijnlijk dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van feit 1 gedeeltelijk door zijn psychopathologie zijn bepaald. Hij laat sinds vele jaren in zijn contact met vrouwen patroonmatig gedrag zien. Zijn gebrekkige ontwikkeling met intelligentiebeperking en antisociale en narcistische trekken zorgt ervoor dat hij niet op de ander afstemt, hij zich grensoverschrijdend gedraagt en zich niet of nauwelijks door anderen laat corrigeren. Dit patroon is ook gezien ten tijde van feit 1. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat verdachte tijdens feit 1 een ontremmende werking ervoer van middelen (mogelijk alcohol en/of cannabis). De deskundigen kunnen deze hypothese echter niet met feiten onderbouwen.
Tijdens de observatieperiode zijn geen aanknopingspunten voor patroonmatig agressief handelen waargenomen. De deskundigen zijn dan ook niet in staat een uitspraak te doen over de vraag of de gebrekkige ontwikkeling van verdachte heeft doorgewerkt in het onder 2 ten laste gelegde feit.
Concluderend adviseren de deskundigen om feit 1 verminderd aan verdachte toe te rekenen, met dien verstande dat zij niet een duidelijke precisering kunnen geven van de mate van vermindering. Ten aanzien van de toerekenbaarheid van feit 2 onthouden de deskundigen zich van het geven van een advies.
De deskundigen hebben hun conclusies en advies ter terechtzitting bevestigd.
De rechtbank neemt de goed onderbouwde conclusies van de psychiater en psycholoog – inhoudende dat er bij verdachte ten tijde van de strafbare feiten sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, te weten een vorm van psychopathologie – over en maakt die tot de hare. Overeenkomstig het advies van de deskundigen zal de rechtbank feit 1 in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Ten aanzien van feit 2 zal de rechtbank verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwen.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1 en feit 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 422 dagen, met aftrek van voorarrest en dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de TBS niet op te leggen, nu de deskundigen van het [kliniek] geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte hebben kunnen vaststellen. Dit is echter wel noodzakelijk om verdachte te kunnen behandelen in het kader van een TBS. Daarnaast zien de deskundigen geen aanwijzingen dat verdachte zal recidiveren door het plegen van een ernstiger feit. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de TBS niet aan de orde is, omdat zij een eventueel advies tot oplegging hiervan niet kunnen onderbouwen. Het is volgens de raadsman bovendien niet proportioneel om voor een aanranding en een mishandeling de TBS op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding door het slachtoffer ongewenst vast te pakken en aan te raken, in haar oor te fluisteren en haar op haar wang te kussen. Hij heeft daarmee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Niet alleen was het een beangstigende situatie voor het slachtoffer, zij heeft hier ook naderhand veel last van gehad. Het slachtoffer durft na de schemering niet meer alleen naar buiten te gaan, vermijdt parken en voelt zich vies. Het handelen van verdachte, waarbij hij zich kennelijk uitsluitend heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, heeft dan ook een grote impact op het slachtoffer gehad. Bovendien heeft verdachte zich niet laten wegzetten na het kussen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Nadat omstanders het slachtoffer wilden helpen heeft verdachte zich op brutale wijze gekeerd tegen een van deze omstanders en één van die personen mishandeld. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een scherp voorwerp. Daarmee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij het slachtoffer letsel en pijn toegebracht. Het slachtoffer heeft hierdoor drie hechtingen moeten krijgen. Dat de mishandeling heeft plaatsgevonden omdat hij probeerde de aanranding van het eerste slachtoffer te stoppen, maakt de inbreuk nog ernstiger.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 april 2021. Verdachte is vele malen eerder met justitie in aanraking gekomen en ook eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, maar dat is lang geleden. De laatste veroordeling voor mishandeling dateert uit 2015 en de veroordeling voor een zedenzaak uit 2006. De rechtbank zal hiermee gelet op het tijdsverloop geen rekening houden ten nadele van verdachte.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte voor feit 1 als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat – in afwijking van wat de officier van justitie heeft gevorderd – een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden een passende en geboden straf is.
Geen maatregel van terbeschikkingstelling
In het onder paragraaf 6 vermelde Pro Justitia rapport hebben de deskundigen geconcludeerd dat het recidiverisico ten aanzien van aanranding als matig tot hoog wordt ingeschat. Het recidiverisico blijft met name aanwezig indien verdachte geen behandeling aanvaardt. De deskundigen beschikken over te weinig informatie over verdachte om het eventuele risico op een ernstiger zedenfeit vanuit zijn pathologie in te schatten. Al met al zijn de deskundigen niet in staat forensische interventieadviezen te geven ter vermindering van het gevaar op toekomstige gelijkwaardige delicten. De deskundigen concluderen voorts dat er onvoldoende argumenten bestaan om een gedwongen behandeling in het kader van de TBS te onderbouwen. Zij hebben dit advies ter terechtzitting herhaald.
De rechtbank constateert dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek door de psycholoog en psychiaters tijdens zijn opname in het [kliniek] . Zij hebben de noodzaak tot oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging niet kunnen onderbouwen. Zij zijn wel van mening dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, te weten een vorm van psychopathologie.
Dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en er geen advies ligt van de deskundigen tot het opleggen van de TBS, laat onverlet dat de rechtbank de maatregel wel zou kunnen opleggen – zij het uitsluitend voor feit 1 (de aanranding) – indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist (artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht). Daarvan is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat de feitelijke aanranding van de eerbaarheid niet met geweld gepaard is gegaan en verdachte van de poging tot zware mishandeling wordt vrijgesproken.
Voorts hebben de deskundigen ter zitting verklaard, kort gezegd, dat zij niet kunnen bepalen of het naar vrouwen grensoverschrijdend gedrag van verdachte voortkomt uit narcistische krenking, anti sociale persoonlijkheidstrekken, een seksuele stoornis, middelengebruik of anderszins en hebben zij herhaald dat er vanuit gedragskundig oogpunt onvoldoende argumenten bestaan om gedwongen behandeling in het kader van een TBS te onderbouwen.
De rechtbank, die de conclusies van de deskundigen ook op dit punt overneemt, ziet evenmin argumenten om te kunnen onderbouwen dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de TBS vereist.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Mes (Omschrijving: 5949619, merk: Kl 76)
Teruggave aan verdachte
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onderdeel ‘een mes’, omdat niet is gebleken dat het bewezenverklaarde hiermee is gepleegd, kan het mes (omschrijving: 5949619, merk: Kl 76) worden teruggegeven aan verdachte. Dit betreft niet een mes dat op grond van de Wet wapens en munitie strafbaar is.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis waarnaar de benadeelde ter onderbouwing van haar vordering verwijst [1] , niet is te vergelijken met feit 1. De rechtbank ziet echter wel gelijkenissen, omdat het gaat om vergelijkbare ontuchtige handelingen en vergelijkbare gevolgen voor het slachtoffer. De gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 250,- komt de rechtbank redelijk voor en zal in zijn geheel worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (11 juli 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 367,30 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit:
  • ‘Cars Jeans’ jas voor een bedrag van € 99,95;
  • Spijkerbroek voor een bedrag van € 59,95;
  • ‘Björn Borg’ onderbroek voor een bedrag van € 25,-;
  • Gederfde inkomsten voor een bedrag van € 182,40.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 99,95 betwist. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bloedvlek uit de jas gewassen kan worden zodat er geen schade meer is. De rechtbank constateert echter op grond van de vordering en de foto van de jas dat de jas is beschadigd. De snee in de jas zoals vermeld in de vordering is op de foto duidelijk waarneembaar. De rechtbank is van oordeel dat voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de gevorderde schadeposten en dat deze voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst de schadeposten integraal toe, te weten een totaalbedrag van € 367,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (11 juli 2020).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 2 subsidiair: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de teruggave aan [verdachte]van:
o 1 STK Mes (Omschrijving: 5949619, merk: Kl 76)
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
[benadeelde partij 1]
-
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toetot een bedrag van
€ 250,-(zegge: tweehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
- Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
- Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen.
- Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
- Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[benadeelde partij 2]
-
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toetot een bedrag van
€ 367,30(zegge: driehonderdzevenenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
- Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
- Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 367,30 (zegge: driehonderdzevenenzestig euro), bestaande uit vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag (11 juli 2020) van de algehele voldoening, te betalen.
- Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
- Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2021.
[...]

Voetnoten

1.Rb. Noord-Nederland 26 september 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3682.