In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven, België, op 22 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1980, is in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 29 juni 2021 en 26 augustus 2021. Tijdens de zitting op 29 juni 2021 was de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. A.G.A. Aben. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in België.
Op 13 juli 2021 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin zij het onderzoek heeft heropend en de beslissing heeft geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden. Tijdens de zitting op 26 augustus 2021 was de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig, maar de opgeëiste persoon verscheen niet. De rechtbank heeft de schorsing van het bevel tot gevangenhouding opgeheven en direct uitspraak gedaan, omdat de beslistermijn was verstreken.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 22 juni 2021 geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in bepaalde Belgische detentie-instellingen. Echter, op basis van aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten, waarin werd aangegeven dat de opgeëiste persoon in een cel van 9 m² zou worden geplaatst, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering is toegestaan.