ECLI:NL:RBAMS:2021:5538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
13/751725-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verdedigingsrechten

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 11 augustus 2021 en betreft een vrijheidsstraf van 2 jaren en 7 maanden die de opgeëiste persoon nog moet ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en de detentieomstandigheden in Roemenië.

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak en dat zijn verdedigingsrechten niet waren gewaarborgd. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende was geïnformeerd en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was.

Wat betreft de detentieomstandigheden in Roemenië, erkende de rechtbank dat er zorgen bestaan over de schending van grondrechten van gedetineerden, maar oordeelde dat de detentiegarantie die was verstrekt voldoende was om het individuele gevaar voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank besloot uiteindelijk dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door de rechters J.G. Vegter, J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751725-21
RK-nummer: 21/4618
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2021 door de
Judecᾰtoria Braşov(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Moldavië) op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Justitieel Complex [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 september 2021. Het verhoor heeft via een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal judgement no. 728 from 11.06.2020, final by the criminal decision no. 498/Ap/15.09.2020 of Brasov Court of Appeal based on which the warrant for enforcing the imprisonment punishment no. 917/2020 was issued, reference criminal case file no. 3221/197/2020.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren en 7 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaren en 7 maanden met aftrek van het voorarrest zoals dat is omschreven in onderdeel c) onder 2 van het EAB. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
Uit het EAB blijkt dat het vonnis van 11 juni 2020 dat – in samenhang met het arrest van
15 september 2020 op het beroep tegen dit vonnis – als grondslag voor het EAB is vermeld, een verzamelvonnis betreft, waarbij ook een straf is opgelegd voor een nieuw strafbaar feit. Aan dit verzamelvonnis blijkt een vonnis van 17 januari 2017 van
the Brasov District Courtten grondslag te liggen, welk vonnis in beroep is bevestigd bij arrest van 26 april 2017 van
the Brasov District Courten waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar en 1 maand aan de opgeëiste persoon is opgelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft meerdere malen aanvullende informatie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de hiervoor genoemde strafprocedures met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat zowel de procedure in 2020 als de procedure in 2017 onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen, waarbij geldt dat de beroepsprocedures aan dit artikel moeten worden getoetst. De officier van justitie en raadsman zijn hier ook vanuit gegaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft uiteengezet dat sprake was van een verzamelvonnis waarbij een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft gesteld dat niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de behandeling van zijn zaak. Het is de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en of hij daarover is geïnformeerd. Hierbij is van belang dat in deze procedure sprake is van een beroep ingesteld door de Roemeense officier van justitie. De overlevering zal op grond van artikel 12 OLW moeten worden geweigerd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie betwist dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de behandeling van het beroep tegen het verzamelvonnis. Uit de aanvullende informatie in de brief van 14 september 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon de dagvaarding voor het hoger beroep persoonlijk heeft opgehaald en dat hij voor ontvangst heeft getekend. Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW dan ook niet van toepassing op de procedure uit 2020.
De opgeëiste persoon is ook aanwezig geweest op de zitting in eerste aanleg in de procedure in 2017. De opgeëiste persoon is toen echter niet bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep op de zitting aanwezig geweest. De officier van justitie concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op deze procedure, maar dat afgezien dient te worden van deze weigeringsgrond. De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de aanvullende informatie van 20 september 2021 en de uitspraak van deze rechtbank van 14 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5098). Uit de aanvullende informatie van 20 september 2021 komt naar voren dat de opgeëiste persoon is gewezen op de verplichting een adreswijziging binnen drie dagen door te geven. De opgeëiste persoon was niet aanwezig tijdens dit proces, maar de oproep voor het proces in hoger beroep werd gestuurd naar het adres dat hij eerder in deze zaak had opgegeven. Het was aan de opgeëiste persoon zelf om zich bereikbaar te houden voor de autoriteiten. Onder deze omstandigheden is geen sprake van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van de brief van 14 september 2021 leidt de rechtbank af dat de oproeping voor de behandeling in beroep in de procedure uit 2020 persoonlijk door de opgeëiste persoon in ontvangst is genomen. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is op de procedure in 2020, omdat de situatie als bedoeld onder a in dit artikel zich heeft voorgedaan.
De opgeëiste persoon is volgens de aanvullende informatie van 14 september 2021 aanwezig geweest bij de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg in 2017. De rechtbank stelt verder ten aanzien van de procedure in 2017 vast dat het hoger beroep in 2017 is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit de aanvullende informatie bij brief van 20 september 2021 volgt dat de opgeëiste persoon door de ‘
prosecutor’ is gewezen op zijn wettelijke procedurele rechten en verplichtingen en dat hij in de vervolgingsfase is geïnformeerd over zijn positie als verdachte inclusief: ‘
the obligation to inform in writing, within 3 days, about any change of address, drawing his attention that if he does not fulfil this obligation, the summons and any other documents served to the first adress remain valid and considered acknowledged.” en voorts dat hij een adres heeft opgegeven en dat juridische documenten waaronder oproepen naar dat opgegeven adres zijn gestuurd.
Gelet op bovenstaande informatie en het feit dat de opgeëiste persoon bij de zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Uit de aanvullende informatie is gebleken dat de opgeëiste persoon expliciet is gewezen op het feit dat hij bereikbaar moest blijven op het door hem opgegeven adres voor oproepingen van justitie. Alhoewel de opgeëiste persoon daarbij niet expliciet is gewezen op mogelijke oproepen in hoger beroep moet het ervoor gehouden worden dat het hem duidelijk was dat ook de officier van justitie hoger beroep tegen een uitspraak in eerste aanleg zou kunnen instellen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces door Polen te verlaten zonder te regelen dat hij van eventuele oproepingen op een door hem opgegeven adres op de hoogte zou worden gesteld.

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan ten aanzien van de feiten, waarvoor de opgeëiste persoon in de procedure in 2017 is veroordeeld.
Die feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • bedreiging met zware mishandeling;
  • huisvredebreuk;
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
  • mishandeling.
Het feit waarvoor de opgeëiste persoon in de procedure in 2020 is veroordeeld, betreft – kort samengevat – overtreding van een contactverbod met zijn vrouw en kind. De rechtbank is – met de raadsman en officier van justitie – van oordeel dat dit feit niet strafbaar is naar Nederlands recht. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of er argumenten zijn om af te zien van weigering van de overlevering voor dit feit vanwege het ontbreken van de dubbele strafbaarheid. Hieronder zal de rechtbank eerst de standpunten van de officier van justitie en raadsman weergeven en vervolgens het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt naar voren gebracht dat van de facultatieve weigeringsgrond van artikel 7 OLW moet worden afgezien wat betreft de overtreding van het contactverbod, omdat dit feit is gepleegd in Roemenië en het feit geen aanknopingspunt heeft met de Nederlandse rechtsorde. Gezamenlijke afdoening van de feiten is in het belang van de opgeëiste persoon. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 15 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1803).
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft op dit punt geen opmerkingen gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er in de onderhavige situatie aanleiding bestaat om van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW af te zien ten aanzien van de overtreding van het contactverbod. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde. De Roemeense justitiële autoriteiten hebben voorts uitdrukkelijk te kennen gegeven de straf voor dit feit te willen executeren. Daarbij hangt de overlevering voor dit feit samen met de overige feiten uit het EAB, dat door de Roemeense autoriteiten gezamenlijk is behandeld ter zitting en waarvoor de overlevering zal worden toegestaan. Er dient daarom geen partiële weigering te volgen voor dit feit.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten zoals vastgelegd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) zullen worden geschonden. De aanvullende informatie over de detentiegarantie nemen de angst niet weg dat deze garantie niet zal worden nageleefd en de kans bestaat dat hij toch terecht zal komen in een detentie-instelling die niet aan de eisen voldoet. De in de garantie beschreven voorwaarde dat elke gedetineerde over een
personal spacevan 3m2 zal beschikken doet daar niet aan af.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de Roemeense detentieomstandigheden zorgen bestaan over de schending van grondrechten van gedetineerden. In dit geval voldoet de detentiegarantie en neemt deze garantie het individueel gevaar voor grondrechtenschending van de opgeëiste persoon weg. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van de Roemeense detentieomstandigheden sprake is van een algemeen gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor gedetineerden. Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de detentiegarantie voldoet en hiermee het individuele gevaar voor de schending van de opgeëiste persoon zijn grondrechten is weggenomen. Onder meer de volgende garantie is verstrekt:
“Considering the perspective of implementing the measures from the 2020 -2025 action plan for enforcing the pilot-decision Rezmives and others against Romania as well as the decisions issued in the group of cases Bragadreanu against Romania and the current trend registered by the detainees found in the custody of the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian stat,. the National Administration of Penitentiaries guarantees the minimum personal space of 3 square meters during the entire execution of the punishment, including the bed and related furniture, without the space for the bathroom.”
De detentieomstandigheden in de detentie-instellingen in Roemenië waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden gedetineerd vormen in het licht van artikel 11 OLW in dit geval dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 138, 285, 300, 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Judecᾰtoria Braşov(Roemenië).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.