Beoordeling
5. De kantonrechter stelt voorop dat partijen uitvoerig betoogd hebben dat in deze procedure niet sprake is van een dubbele rechtsbetrekking van de bestuurder tot de rechtspersoon, te weten een rechtspersoonlijke of vennootschappelijke relatie enerzijds en een contractuele relatie op basis van een arbeidsovereenkomst anderzijds met Go Gracht. Zou daar wel sprake van zijn geweest, dan volgt uit artikel 2:241 BW dat niet de kantonrechter maar de rechtbank bevoegd is.
6. De kantonrechter is van oordeel dat hij inderdaad bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Vastgesteld kan worden dat [verweerder] sedert 1 januari 2004 in dienst is bij Go Gracht C.V. op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, dat de beherend vennoot van Go Gracht, Go Gracht Service B.V. is en dat bestuurders van Go Gracht Service B.V. zijn: [naam bedrijf] B.V. en de heer [naam 4] . Van enige dubbele rechtsbetrekking met Go Gracht C.V. is geen sprake; daaraan doet niet af dat [verweerder] (wel) benoemd was tot commissaris bij [naam bedrijf] B.V. zijnde dus de bestuurder van de beherend vennoot.
7. De door Integis gerapporteerde fraude gepleegd door [naam 3] bestaat eruit dat [naam 3] de jaarrekening van 2019 van [naam bedrijf] valselijk heeft voorzien van goedkeurende stempels van accountantskantoor KPMG, dat [naam 3] voor € 88.554,00 aan privé-uitgaven met de zakelijke creditcard ten onrechte niet verwerkt heeft in de lening-administratie en € 126.728,00 in de lening-administratie ten onrechte heeft overgeboekt van zijn lening naar die van een andere medewerker van [naam bedrijf] . [naam 3] heeft verder € 1.429.762,00 aan niet-zakelijke betalingen laten uitvoeren ten laste van een bankrekening van Ship on Brick Lane BV, zijnde een participant in schepen van [naam bedrijf] ( [naam 3] was bestuurder in [naam bedrijf] , zijnde de bestuurder van Ship on Brick Lane BV). Met dit geld heeft hij o.a. de vluchten met de privéjet en het verblijf en entertainment in Abu Dabi betaald. Ook heeft [naam 3] als gevolmachtigde van BigLift Holding BV soortgelijke niet-zakelijke betalingen gedaan tot een bedrag van € 668.612,00. [verweerder] was bestuurder van BigLift Holding BV, een vennootschap van [naam bedrijf] .
8. Integis concludeert dat [verweerder] niet op de hoogte was van de fraude en dat niet vast staat dat hij dat (wel) had moeten zijn. Daar gaat het Go Gracht in deze procedure ook niet om. Go Gracht verwijt [verweerder] dat hij zich heeft laten fêteren door een ondergeschikte gedurende een aantal jaren, dat hij daarmee in strijd handelde met de geldende Code of Conduct, terwijl hij als CFO terzake wel een voorbeeld functie heeft en dat dit ‘zich laten fêteren’ er blijkbaar toe geleid heeft dat hij [naam 3] , zijn ondergeschikte, de vrije teugel heeft gelaten, onvoldoende diens financiële reilen en zeilen heeft onderzocht terwijl daar, gelet op het bestedingsgedrag van [naam 3] , zeker aanleiding toe was. Kortom: [verweerder] maakte zich kwetsbaar voor chantage en beïnvloeding, aldus Go Gracht.
9. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Go Gracht naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen). Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. Vaststaat dat [verweerder] een aantal keren op uitnodiging van [naam 3] een vlucht heeft gemaakt in een privéjet, terwijl [verweerder] daar niet voor heeft hoeven betalen. In ieder geval heeft [verweerder] drie keer met een privéjet gevlogen naar Abu Dabi ten einde daar het Gran Prix race-circuit te bezoeken. [naam 3] regelde dan toegangskaarten tot de Gran Prix en verblijf in een hotel dan wel op een privé-jacht. Niet bestreden is dat de overnachtingen in het hotel dan wel het privé jacht € 7.500,00 tot € 10.000,00 per nacht kostten en dat de privéjet-vluchten ongeveer € 20.000,00 aan waarde (per vlucht) vertegenwoordigden. Vaststaat ook dat de echtgenote dan wel de vriendin, en de kinderen van [verweerder] en diens vriendin, op kosten van [naam 3] mee mochten. [verweerder] had niet moeten openstaan voor deze gunsten van een ondergeschikte. [verweerder] had zich moeten realiseren dat [naam 3] wellicht wederdiensten verwachtte of althans dat [naam 3] erop uit was dat [verweerder] hem uit de wind zou houden, niet of minder zou controleren of hem anderszins de vrije teugel zou geven. De gunsten verleend door [naam 3] bedragen al met al een paar ton – terecht spreekt Go Gracht in dit verband van het ‘zich op buitensporige wijze laten fêteren’ – hetgeen niet in verhouding staat tot het salaris dat [naam 3] verdiende. Dit had [verweerder] moeten brengen tot het stellen van vragen en doen van nader onderzoek. Tegenover Integis heeft [verweerder] ook verklaard dat het hem opviel dat het soms om omvangrijke bedragen ging en dat het op zijn lijstje stond om [naam 3] daarnaar te vragen, maar dat dit nog niet was gebeurd. Het heeft er dan ook alle schijn van dat [verweerder] inderdaad door de gunsten niet de normale alertheid heeft betracht in de richting van zijn ondergeschikte. Daardoor kon [naam 3] zijn gang gaan. Dit kan [verweerder] worden toegerekend.
11. Gelet op de bij Go Gracht geldende Code of Conduct en hetgeen daarin is bepaald over ‘conflict of interest’ en ‘to induce a person’ alsmede gezien de opleiding en ervaring van [verweerder] en zijn positie, had [verweerder] beter moeten weten. Ook omdat het zich laten fêteren uitstrekt over meerdere jaren (zes trips in de periode 2015-2020) en Go Gracht door zijn handelen reputatieschade heeft geleden, kunnen [verweerder] ernstige verwijten worden gemaakt, dusdanig dat van Go Gracht in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de ‘e-grond’ als bedoeld in artikel 7:699 lid 3 BW).
12. Overigens stelt de kantonrechter ook vast dat de arbeidsovereenkomst tussen Go Gracht en [verweerder] inhoudsloos is geworden als gevolg van de diverse ontslagen uit de verschillende statutaire posities van [verweerder] bij de [naam bedrijf] en dat ook om die reden van Go Gracht in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voor te zetten (de ‘h-grond’ als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW). Met Go Gracht is de kantonrechter van oordeel dat, ook in het geval de rechtbank de desbetreffende ontslagbesluiten van de vennootschappen niet in stand zou laten, omdat er naar de stelling van [verweerder] procedure fouten zouden zijn gemaakt, de desbetreffende aandeelhouders en commissarissen, gelet op de ernst van de [verweerder] te maken verwijten, dan toch weer direct tot een formeel juist ontslag uit de statutaire posities zouden besluiten.
13. De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt, gelet op diens verwijtbaar handelen.
14. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Go Gracht zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW zoals ook is verzocht, zal worden ontbonden met ingang van 1 november 2021.
15. De kantonrechter ziet geen reden om de transitievergoeding aan [verweerder] toe te kennen, aangezien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onderdeel c BW.
16. De kantonrechter ziet eveneens geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 9 onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. In dat verband merkt de kantonrechter op dat ook al zou komen vaststaan dat Integis bij haar onderzoek niet het recht op hoor en wederhoor zou hebben toegepast, of dat [verweerder] ten onrechte niet van zijn raadgevende stem bij de aandeelhoudersvergaderingen van 17 maart 2021 gebruik heeft kunnen maken of dat [verweerder] ten onrechte delen/bijlagen van het rapport van Integis zijn onthouden (inmiddels heeft [verweerder] die bijlagen wel kunnen inzien) dan nog het oordeel niet kan zijn dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden.
17. Met betrekking tot de zelfstandige subsidiaire verzoeken tot betaling van tantième over 2020 en 2021 tot einde arbeidsovereenkomst, overweegt de kantonrechter als volgt. [verweerder] is van mening dat sprake was en is van een vaste tantième die hem zonder meer toekomt zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Go Gracht wijst erop dat in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat een ‘variabel tantième kan worden toegekend op basis van onder meer prestatie en functioneren’ en dat dus sprake is van een discretionaire bevoegdheid van Go Gracht als werkgever en dat daar niet aan af doet dat in het verleden nooit gebruik is gemaakt van deze discretionaire bevoegdheid. De kantonrechter moet vaststellen dat in ieder geval in de jaren 2017, 2018 en 2019 steeds een identiek bedrag aan tantième is betaald aan [verweerder] en dat nimmer gebleken is dat Go Gracht prestatie en functioneren van [verweerder] of anderszins de resultaten van de [naam bedrijf] , daarbij bepalend heeft laten zijn. De andere twee leden van de hoofddirectie toucheerden een identiek bedrag aan tantième althans een dusdanig bedrag dat ook hun jaarsalaris uitkwam op € 500.00,00 bruto, gelijk het jaarsalaris van [verweerder] . Ook in de door [verweerder] in het geding gebrachte ‘model-werkgeversverklaringen’ die door W. Blom, directeur van beherend vennoot Go Gracht B.V., in 2018 zijn afgegeven, komt naar voren dat sprake is van vaste uitkeringen of tantièmes. De conclusie moet dan ook zijn dat het jaarlijkse tantième van € 402.760,00 een vast onderdeel is van het loon van [verweerder] en dat hij dus terecht aanspraak maakt op (na-)betaling daarvan.
18. Het verzoek van [verweerder] om, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, Go Gracht te veroordelen aan hem te betalen een bedrag aan tantième over 2020 ad € 402.760,00 en over 2021 een bedrag naar rato van de duur van de arbeidsovereenkomst, wordt derhalve toegewezen. Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 november 2021 heeft [verweerder] over 2021 aanspraak op 10/12 deel van dit bedrag, zijnde € 335.633,33 bruto.
19. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.