Beoordeling
5. In deze zaak ligt ter beoordeling voor of [gedaagde] het door LeasePlan uit hoofde van de leaseovereenkomst gevorderde bedrag van in totaal € 10.211,13 verschuldigd is. De vordering heeft betrekking op vier facturen, die achtereenvolgens besproken zullen worden.
6. Deze factuur heeft betrekking op de leasetermijn van de maand september 2020. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van deze leasetermijn niet betwist, zodat een bedrag van € 531,46 als onweersproken toewijsbaar is.
7. Deze factuur heeft betrekking op door het garagebedrijf omstreeks 30 december 2019 verrichte reparatiewerkzaamheden ten bedrage van € 3.048,73 en een bedrag voor brandstof van € 20,89. Vast staat dat [gedaagde] de in rekening gebrachte brandstofkosten niet heeft betwist, zodat dit deel van de factuur voor toewijzing gereed ligt.
8. Ten aanzien van de reparatiekosten wordt als volgt overwogen. LeasePlan heeft aangevoerd dat [gedaagde] de reparatiekosten op grond van artikel 11 lid 6 sub iii van de algemene voorwaarden verschuldigd is, nu de schade aan de versnellingsbak (verbrande koppeling incl. vliegwiel) niet is ontstaan door normaal gebruik van de auto, maar door verwaarlozing of onoordeelkundig gebruik door [gedaagde] . LeasePlan heeft hiertoe onder meer een verklaring van het garagebedrijf overgelegd (zie 1.5).
9. [gedaagde] betwist dat de defecte koppeling het gevolg is van verwaarlozing of onoordeelkundig gebruik. Uit de verklaring van het garagebedrijf blijkt niet onmiskenbaar dat de defecte koppeling aan hem te wijten is. Het garagebedrijf heeft enkel verklaard dat de auto zwaar beladen was, en dus niet dat de auto té zwaar beladen was, hetgeen ook niet het geval kan zijn geweest nu de lading ongeveer 700 kg bedroeg en dit de toegestane lading van 1.305 kg niet overschrijdt. Bovendien heeft geen weging plaatsgevonden en zijn meerdere oorzaken voor een defecte koppeling aan te wijzen, aldus [gedaagde] .
10. De kantonrechter is van oordeel dat LeasePlan haar stelling dat de schade aan de versnellingsbak/de defecte koppeling door verwaarlozing of onoordeelkundig gebruik is ontstaan, door het overleggen van de verklaring van het garagebedrijf, voldoende heeft onderbouwd. Het ligt dan ook op de weg van [gedaagde] om deze stelling, alsmede de verklaring van het garagebedrijf, genoegzaam te weerleggen en het tegendeel aannemelijk te maken. Hier is hij niet in geslaagd. De verklaring is afkomstig van een (gespecialiseerde) Renault dealer, zijnde een derde partij, en de kantonrechter ziet in hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd onvoldoende aanleiding om de conclusie van het garagebedrijf dat de defecte koppeling niet door normaal gebruik kan zijn ontstaan in twijfel te trekken, te meer nu deze vorm van slijtage volgens de verklaring pas na 120.000 kilometer voorkomt en de auto in 2018 nieuw aan [gedaagde] is verstrekt.
11. Dat het, omdat de auto inmiddels alweer aan een derde is verkocht, thans niet meer mogelijk is om een contra-expertise te laten uitvoeren is een omstandigheid die mede aan [gedaagde] te wijten is, nu hij van de op 24 januari 2020 geboden gelegenheid (zie 1.6) geen gebruik heeft gemaakt. De bewering van [gedaagde] dat deze contra-expertise alleen door een bij LeasePlan aangesloten garage uitgevoerd mocht worden heeft LeasePlan gemotiveerd weersproken, en komt de kantonrechter niet aannemelijk voor. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om [gedaagde] nog in de gelegenheid te stellen om verklaringen van andere garagebedrijven te overleggen, nu [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld in hoeverre deze (zullen) afwijken van de verklaring van het garagebedrijf Renault Nieuwendijk. Bovendien had het op zijn weg gelegen om deze in dit stadium van het proces reeds te overleggen.
12. Het voorgaande betekent dat de vordering van LeasePlan ter zake de reparatiekosten zal worden toegewezen.
13. Deze factuur van in totaal € 6.889,54 heeft betrekking op de volgende posten:
€ 5.405,00 ter zake voortijdige beëindiging van het contract, € 300,00 ter zake eigen risico m.b.t. schade, € 153,50 voor een verkeersboete en € 88,13 voor meer-kilometers.
Enkel het bedrag van € 5.405,00 wordt door [gedaagde] betwist, zodat de overige bedragen als onweersproken zullen worden toegewezen.
14. LeasePlan heeft aan het bedrag van € 5.405,00 ten grondslag gelegd dat zij de overeenkomst wegens een betalingsachterstand per 15 juni 2020 vroegtijdig heeft ontbonden. LeasePlan was op grond van de overeenkomst gerechtigd om een bedrag van € 7,59 ex btw in rekening te brengen per dag dat de overeenkomst eerder eindigde, hetgeen gezien de duur van 60 maanden neerkomt op een bedrag van
€ 8.311,05 ex btw. LeasePlan heeft er (uit coulance) voor gekozen om het verschil van de boekwaarde van de auto en de verkoopopbrengst in rekening te brengen. Dit komt neer op een bedrag van € 5.405,00 en is dus veel voordeliger voor [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze kosten (voor zijn eenmanszaak) buitensporig hoog zijn en een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
15. Voor zover [gedaagde] een beroep heeft willen doen op de reflexwerking van de beschermende bepalingen uit het consumentenrecht overweegt de kantonrechter dat hij hiertoe, mede gezien hij de auto als bedrijfsauto in gebruik had, onvoldoende heeft gesteld. Ook het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. [gedaagde] heeft onvoldoende omstandigheden aangedragen waarom het in rekening brengen van een bedrag voor de vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn, te meer nu LeasePlan een lager bedrag in rekening heeft gebracht dan waartoe zij op grond van de overeenkomst gerechtigd was. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 5.405,00 zal worden toegewezen.
16. De laatste factuur die in geschil is, ziet op een bedrag van € 241,40 voor de inschakeling van een extern bureau om de auto terug te vorderen, welke kosten volgens LeasePlan op grond van artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden voor rekening van [gedaagde] dienen te komen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij deze kosten niet verschuldigd is omdat partijen in samenspraak hebben besloten de overeenkomst te beëindigen, waarna [gedaagde] de auto op 6 augustus 2020 heeft ingeleverd.
17. LeasePlan heeft weersproken dat de overeenkomst in samenspraak is beëindigd en aangevoerd dat zij de overeenkomst per aangetekende e-mail van 10 juni 2020 heeft ontbonden, waarin zij tevens heeft aangezegd dat de auto uiterlijk 15 juni 2020 ingeleverd moet worden. [gedaagde] betwist dit e-mailbericht te hebben ontvangen.
18. De kantonrechter overweegt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring pas werking heeft als die de betreffende persoon heeft bereikt, de zogeheten ontvangsttheorie van artikel 3:37 lid 3 BW. Wat betreft e-mailverkeer is nodig en voldoende dat het betreffende bericht in de "in-box" van de geadresseerde is gekomen. Dit is blijkens het door LeasePlan overgelegde ‘Aangetekend Mailen Statusoverzicht’ het geval. Dat [gedaagde] dit e-mailbericht mogelijk niet heeft gelezen of niet heeft geopend komt voor zijn eigen rekening en risico. De kantonrechter volgt [gedaagde] dan ook niet in zijn standpunt dat de overeenkomst in samenspraak, en dus niet door ontbinding zijdens LeasePlan, is beëindigd, waardoor hij het bedrag van € 241,40 niet verschuldigd zou zijn.
19. Niet in geschil is dat LeasePlan op grond van artikel 10 lid 6 van de algemene voorwaarden gerechtigd is om een bedrag in rekening te brengen indien de auto niet binnen de gestelde termijn wordt ingeleverd. Evenmin is in geschil dat [gedaagde] de auto op 6 augustus 2020, en dus niet uiterlijk 15 juni 2020 heeft ingeleverd. LeasePlan heeft naar het oordeel van de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 241,40, door het overleggen van de factuur van Fidro, voldoende onderbouwd. De hoogte van het bedrag is door [gedaagde] niet bestreden. Het door LeasePlan gevorderde bedrag van € 241,40 zal dan ook worden toegewezen.
20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van LeasePlan tot betaling van
€ 10.211,13 in zijn geheel toewijsbaar is. Zoals de kantonrechter reeds ter zitting heeft opgemerkt bestaat er een verschil van € 500,00 tussen het gevorderde bedrag en het totaalbedrag van voormelde facturen. De kantonrechter zal uitgaan van het mindere en (enkel) het door LeasePlan gevorderde bedrag van € 10.211,13 toewijzen. De gevorderde wettelijke handelsrente – waartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd – zal eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
21. LeasePlan maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Dat [gedaagde] (op 19 november 2020) heeft voorgesteld om de incassoprocedure te staken en direct tot dagvaarding over te gaan maakt dit niet anders, nu LeasePlan reeds voor deze datum werkzaamheden heeft verricht om (buiten rechte) betaling te verkrijgen. LeasePlan heeft de betreffende vordering van € 1.531,67 gebaseerd op artikel 21 lid 5 van de algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat de buitengerechtelijke kosten gelijk zullen zijn aan 15% van het te vorderen bedrag. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een hoger bedrag dan het wettelijk tarief aan buitengerechtelijke kosten alleen toewijsbaar is, indien wordt gesteld en bij betwisting aannemelijk wordt gemaakt dat de werkelijke kosten hoger zijn dan die tarieven (ECLI:NL:HR:2015:1868). LeasePlan heeft dit niet gesteld dan wel aannemelijk gemaakt, zodat de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen conform het wettelijk tarief van € 1.061,30. 22. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.